255 Hoewel derhalve laatstgenoemd voorstel niet in handen van ons College werd gesteld, hebben wij toch gemeend met het oog op het verband, dat tusschen het voorstel van den heer van Stralen en de motie van de heeren van Stralen en Heems kerk bestaat, in ons praeadvies over die motie ook eenige beschouwingen aan het voorstel van den heer van Stralen te moeten wijden en U ons gevoelen daaromtrent te moeten mededeelen. Vooraf zij het ons vergund een algemeen overzicht te geven van de middelen, die ter bestrijding van de geldelijke gevolgen van werkloosheid in onze gemeente toepassing vinden. A. In de eerste plaats bestaat de verzekering. Hierbij zijn thans aangesloten ongeveer 6000 personen, verdeeld over 56 werkloozenkassen. De leden dezer kassen storten wekelijks een premie. Rijk en gemeente verleenen daarop een gezamen lijke subsidie van 100% Uit het fonds, gevormd door premies plus subsidie, verstrekken de kassen uitkeering aan hun werk looze leden volgens de kas-reglementen. De ongunstige om standigheden der laatste jaren waren oorzaak, dat de werk loozenkassen geen gelegenheid hadden eene reserve te vormen. Door verschillende maatregelen hebben Rijk en Gemeente getracht het aan de kassen mogelijk te maken de reglemen taire uitkeeringen te kunnen blijven verleenen, ten einde het nuttig instituut der verzekering in stand te houden. Intusschen moest hierbij ook rekening worden gehouden met de finan- cieele belangen van Rijk en Gemeente. Dit leidde den Minister van Arbeid er toe voor het jaar 1921 aan de extra-subsidie der werkloozenkassen eenige voorwaarden te verbinden, hoofd zakelijk bestaande in een verlaging van de uitkeeringen. Zoo gelden voor het jaar 1921 niet de reglementaire bepalingen op dit punt, maar is de uitkeering voor een gemeente der le klasse, waaronder Leiden valt, algemeen vastgesteld op 3.per dag voor gehuwden en kostwinners, 2.40 voor kostgangers en f 1.80 voor ongehuwden die bij hun ouders inwonen. Hiervan trekken thans per week ongeveer 290 gehuwden en kostwinners over 1350 dagen tot een bedrag van ongeveer ƒ3800.voorts 33 kostgangers over 150 dagen tot een bedrag van ƒ340.en 120 ongehuwden-inwonenden over 180 dagen tot een bedrag van ƒ300. Voor bet jaar 1922 is door den Minister een nieuwe rege ling getroffen voor een 25-tal noodlijdende werkloozenkassen, welke wij in Uwe laatste vergadering aanhangig maakten en welke door U werd aanvaard, zij het ook onder protest en met uitdrukkelijk verzoek, om eenige door U gewenschte wijzigingen aan te brengen. Volgens deze regeling dit worde hier nog even herinnerd zal de uitkeering voor 1922 bedragen 2.85 per dag voor gehuwden en kostwinners, 2.15 voor kostgangers en 1.20 voor ongehuwden, die bij hun ouders inwonen, terwijl werd bepaald, dat uitgetrokkenen voorloopig geen recht op uitkeering zouden hebben. Voor de niet onder deze regeling vallende werkloozenkassen blijven de reglementen van kracht. Deze kassen blijven dus aangewezen op hunne gewone inkomsten (contributie -f- subsidie). B. Naast de verzekering is tengevolge van de buitengewone crisiswerkloosheid in sommige vakken een door den Minister van Binnenlandsche Zaken gesubsidieerde steunregeling ont staan. Voor Leiden had deze regeling in hoofdzaak beteekenis voor de sigarenmakers en de textielarbeiders en wel voor die werkloozen, die uit hunne werkloozenkassen uitgetrokken waren, dat wil zeggen het reglementair aantal dagen uit keering hadden genoten. Deze steunregeling houdt het midden tusschen de verzekering en de armenzorg. Weliswaar zijn eenige bepalingen van de Armenwet op haar toepasselijk, doch zij wordt geadministreerd door een bijzondere commissie. Thans geldt deze steunregeling alleen nog voor de sigaren makers. De steun is als volgt vastgesteld Voor gehuwden en kostwinners 15.per week, benevens 1.50 per kind tot een maximum van 10 kinderen, kostgangers 11.per week en ongehuwden, bij hun ouders inwonend 5.50 per week. Inkomsten van het gezin worden voor afgetrokken. De termijn van uitkeering is 24 weken voor ge huwden en kostwinners, en 18 weken voor de anderen. Thans ontvangen langs dezen weg ongeveer 12 personen nog steun tot een bedrag van ongeveer 150.— per week. Deze steunregeling loopt 31 December 1921 af. Aangezien echter in de sigarenindustrie en enkele andere vakken, nog belangrijke werkloosheid heerscht en opleving in sommige dier bedrijven vooralsnog niet te verwachten is, heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken besloten deze steunregeling ook in 1922 voort te zetten. In Leiden zullen hierdoor vrijwel alleen de sigarenmakers gebaat zijn. Deze steunregeling omvat: a. de uitgetrokkenen: b. de dubbel-uitgetrokkenen, d.w.z. zij die na uit hun werk- loozenkas te zijn uitgetrokken, ook den maximum-steun in eerste instantie reeds hebben ontvangen; c. de reglementair nog niet rechthebbenden op de uitkeering uit de werkloozenkas, en d. ongeorganiseerden. In den steun der sub a. genoemde personen draagt het Rijk de helft der kosten bij; in de andere gevallen alleen dan, indien de linancieele toestand van de gemeente dit wettigt. Hieruit volgt, dat indien het Rijk aan Leiden geen steun verleent voor de onder b, c en d genoemde personen, deze bij het Burgerlijk Armbestuur terecht moeten komen. De steun zal, voor de' sub a bedoelde personen in 1922 ten hoogste bedragen voor gehuwden en kostwinners ƒ13.50 per week, benevens ƒ1.50 per gezinslid boven de twee per sonen tot een maximum van 10 personen en voor kostgangers f 10.per week. Ongehuwden, die bij hun ouders inwonen, vallen niet onder deze nieuwe regeling. Inkomsten van het gezin worden voor in mindering gebracht. Voor de sub b, c en d bedoelde personen zal de steun ten hoogste bedragen voor gehuwden en kostwinners ƒ10.per week, henevens ƒ1.05 per gezinslid boven de twee personen tot een maximum van 10 personen en voor kostgangers 7.— per week. De steuntermijn is voor kostgangers ten hoogste 18 weken en voor gehuwden en kostwinners ten hoogste 24 weken. C. Zij in wier werkloosheid noch door de verzekering noch door de steunregeling wordt voorzien, zullen moeten worden geholpen door het Burgerlijk Armbestuur. Hieronder vallen dus de uitgetrokkenen van alle werkloozenkassen, behalve die der sigarenmakers en voorts de werklooze sigarenmakers die niet meer voor steun in aanmerking komen, alsmede zij, die nog geen recht op uitkeering uit de werkloozenkas hebben en voorts de ongeorganiseerden. De hulp, door het Burgerlijk Armbestuur verleend, bedraagt als norm voor gehuwden en daarmede gelijkgestelden ƒ10. per week vermeerderd met 2.voor elk niet verdienend kind tot een maximum van de uitkeering uit de werkloozenkas, terwijl ongehuwden naar omstandigheden, als norm ƒ5.tot 10.— ontvangen. Thans worden door het Burgerlijk Armbestuur ongeveer 275 werklooze personen (de gewone armlastigen dus niet medegerekend) geholpen en bedragen de kosten van die hulp per week ongeveer ƒ2500. Volledigheidshalve zij hier nog vermeld, dat dit jaar nog een gemeentelijke steunregeling heeft bestaan, welke ten doel had aan uitgetrokken personen, niet vallende onder de groepen opgenomen in de steunregeling van den Minister van Binnenlandsche Zaken, gedurende eenigen tijd eenigen steun te verleenen. Deze steun ging over het bureau werkloosheids verzekering. Voor dit doel werd een crediet van 10.000. door U toegestaan, dat met 207.57 werd overschreden en waardoor 165 personen korter of langer tijd werden geholpen. Na deze uiteenzetting komen wij thans tot de bespreking van het voorstel van den heer van Stralen en de motie van de heeren van Stralen en Heemskerk. In de eerste plaats het voorstel-van Stralen. Wij meenen aanneming daarvan te moeten ontraden om drie redenen. Vooreerst achten wij het niet gewenscht reeds zoo spoedig terug te komen op het besluit genomen in Uwe Vergadering van 29 Augustus 1921. Toen werd vastgehouden aan dezen stelregel, dat de gemeente met haar steunregeling niet verder zou gaan dan het Rijk en dus geen eigen steunrege ling meer in het leven zou houden tusschen de verzekering en het Armbestuur. Wij zien niet in, dat de omstandigheden sedert zoodanig zijn veranderd, dat een andere gedragslijn geboden is. Vari een algemeene crisis kan in onze gemeente gelukkig nog niet gesproken worden. De cijfers hierboven genoemd wijzen dit uit. Ook mogen wij verwachten, dat de toestanden niet veel erger zullen worden, al geven wij toe, dat de zoo lang verbeide opleving in het economisch leven zich nog laat wachten. Ten tweede achten wij de instelling van een algemeene steuncommissie niet gewenscht in het belang der verzekering. Voor ons blijft de verzekering de eenige juiste maatregel tegen de werkloosheid/Het is een algemeen belang de vakver- eenigingen te steunen in hun propaganda voor dit nuttig instituut. Dit geschiedt thans door de overheid door het verleenen van subsidies en wij wezen er reeds in Uwe laatste vergadering op, dat wij daarom ook de nieuwe regeling van den Minister van Arbeid nopens den steun aan noodlijdende werkloozen kassen, afgezien nog van de kostenverdeeling, niet gelukkig kunnen vinden. Ging men over tot het in het leven roepen van een algemeene steunregeling, dan vreezen wij, dat lang zamerhand de verzekering zal afbrokkelen en deze moeizaam opgebouwde en tijdens de oorlogsjaren en daarna met zooveel zorg in stand gehouden instelling de concurrentie met een algemeen steuncomité niet zal kunnen volhouden. In de derde plaats zouden wij het denkbeeld van den heer van Stralen ernstig ontraden om financieele redenen. Wij vreezen toch, dat de gestie van een steuncomité niet zoo

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 29