254
ons overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de ver
ordening op wegen, lanen, straten, enz. en wateringen en
slooten, omtrent den toestand der sloot uit een oogpunt van
openbare gezondheid van advies te dienen. Uit het door rieze
commissie uitgebrachte, met redenen omkleeae advies blijkt,
dat zij de hier bedoelde sloot schadelijk voor de openbare
gezondheid acht en van meening is, dat dit water, dat aan
steeds toenemende vervuiling blootstaat, zoo spoedig mogelijk
behoort te verdwijnen.
Aangezien ook ons College met de Commissie van Fabricage
van oordeel is, dat opruiming van deze sloot uiterst gewenscht
is en noch het bestuur van den Rodenburger- en Cronestein-
schen polder noch de Gezondheidscommissie tegen demping
van de sloot en rioleering daarvan in Zuidelijke richting be
zwaar heeft, geven wij U onder overlegging van het advies
van bovengenoemde commissie in overweging, den eigenaren
van de sloot achter de Rijndijkstraat (Oostzijde) op grond
van het bepaalde in meergenoemd artikel 12, te gelasten die
sloot te dempen en door een riool te vervangen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 425. Leiden, 23 December 1921.
Het in handen van ons College ten fine van praeadvies
gestelde voorstel van de heeren Dubbeldeman. Sijtsma, van
Stralen, Heemskerk en Knuttel, luidende:
«Ondergeteekenden stellen voor:
1°. de verordening regelende het verleenen van pensioen
en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren aldus te wijzigen, dat
uit den derden regel van het laatste lid van art. 10 dier
verordening, het woord »eervol" komt te vervallen;
2°. aan die verordening een artikel toe te voegen, waarbij
wordt bepaald, dat deze wijziging ook toepasselijk is op
ambtenaren die voor het inwerking treden der gewijzigde
verordening, doch na 1917 zijn ontslagen"
geeft ons aanleiding het volgende onder Uwe aandacht te
brengen.
Volgens artikel 151 der Gemeentewet houden de bepalingen
van plaatselijke verordeningen in wier onderwerp door een
wet, een algemeenen maatregel van bestuur of provinciale
verordening wordt voorzien, van rechtswege op te gelden.
Op grond van dit artikel zijn derhalve op 1 October 1913
de gemeentelijke pensioenverordeningen vervallen, nu vanaf
dien datum in de pensionneering van de gemeenteambtenaren
en hunne weduwen en weezen door de Pensioenwet voor de
gemeenteambtenaren 1913 en de Weduwen-wet voor de
gemeenteambtenaren 1913 werd voorzien.
Deze wetten houden echter een bepaling in, waardoor de
besturen van gemeenten, waar op 1 October 1913 pensioens
bepalingen golden, die hoogere pensioensaanspraken gaven dan
de wet, voor slechts éénmaal in de gelegenheid werden gesteld,
die bepalingen vóór 1 April 1914 zoodanig te herzien, dat
deze hoogere pensioensaanspraken voor de op 1 October 1913
in dienst zijnde ambtenaren zouden blijven gelden.
Ingevolge deze bepaling heeft ook de gemeente Leiden bij
besluit van 26 Maart 1914 (Gem.Blad nis 11 en 12), goedgekeurd
door Gedeputeerde Staten op 21 April d. a. v., de gemeentelijke
persioenverordeningen uitsluitend ten opzichte van die hoogere
pensioensaanspraken en slechts voor de op 1 October 1913 in
dienst zijnde ambtenaren, gehandhaafd.
De gemeente heeft dus tijdig hare verordeningen aan de
nieuwe wettelijke bepalingen aangepast; een raadsbesluit,
waarbij deze verordeningen thans andermaal worden herzien,
zou dus, als zijnde in strijd met de wet, zeer zeker niet de
goedkeuring van Gedeputeerde Staten verwerven.
Dat de gemeente iedere bevoegdheid in dezen mist, blijkt
trouwens wel duidelijk uit het feit, dat, alvorens bij raads
besluit van 2 Augustus 1920 (Ingek. Stukken Nis 268 en 272)
tot verhooging van de pensioenen met het oog op de tijds
omstandigheden kon worden overgegaan, eerst de wet van
29 Mei 1920 (StBl. 283) de wettelijke bezwaren daartegen
moest opheffen.
Wij geven U mitsdien in overweging het voorstel van de
heeren Dubbeldeman c. s. niet aan te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 426. Leiden, 27 December 1921.
Met verwijzing naar nevensgaande aanbeveling van de
Commissie voor de Bewaarscholen, bieden wij U de volgende
voordracht aan voor de benoeming van een lid dier Commissie,
ter voorziening in de vacature, welke den laatsten December
van dit jaar zal ontstaan door de periodieke aftreding van
den heer M. van Wamelen.
1°. M. VAN WAMELEN, hoofd der O. L. School der lekl.
voor Jongens.
2°. A. U1TTENBROEK, hoofd der O. L. School der 3e kl.
No. 6.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 20 December 1921.
Aan de beurt voor periodieke aftreding als lid van de
Commissie voor de Bewaarscholen is dit jaar de secretaris
M. van Wamelen. De Commissie heeft de eer, de volgende
aanbieding in te dienen ter voorziening in de ontstaande
vacature
M. VAN WAMELEN, Hoofd der O. L. School le klasse
voor Jongens;
A. UITTEN BROEK, Hoofd der O. L. School in de Paul-
Krugerstraat.
De Commissie voornoemd,
J. A. van Hamel, Voorzitter.
M. van Wamelen, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden.
No. 427. Leiden, 27 December 1921.
Onder overlegging van nevensgaand adres van het Bouw
kundig Bureau Reijneveld en Wilms, geven wij Uwe Ver
gadering in overweging aan adressant vergunning te verleenen
om de achter de in aanbouw zijnde woningen aan de Cobet-
straat op te richten zeven schuurtjes van hout te doen maken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Weledelachtbare Heeren.
Geeft eerbiedig te kennen Bouwkundig Bureau Reijneveld
Wilms te Leiden.
Verzoekt Uw College vergunning tot het plaatsen van zeven
houten schuurtjes volgens de hierbij overgelegde teekening
ten behoeve van de aanbouw zijnde woningen gelegen aan de
Cobetstraat Kadastraal bekend Gemeente Leiden Sectie M
No. 3933 tot en met 3939.
Bouwkundig-Bureau Reijneveld Wilms
Reijneveld.
Leiden, 9 December 1921.
N°. 428. Leiden, 27 December 1921.
In Uwe Vergadering van 19 dezer werd in onze handen
ten fine van praeadvies gesteld eene motie van de heeren
van Stralen en Heemskerk, luidende:
r>De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat de onder
steuningen aan werklooze arbeiders door het Burgerlijk Arm
bestuurzullen geschieden volgens een norm, die niet lager is
dan f i5.voor een gehuwd paarvermeerderd met f i.50
per elk niet verdienend kind;
noodigt Burg. en Weth. uit, hun invloed op het Burg.
Armbestuur aan le wendenteneinde tot de toepassing van
een zoodanigen norm te komen
terwijl toen tevens besloten werd een voorstel van Uw
medelid, den heer van Stralen, luidende
y>De Raad besluit tot de instelling van een gemeentelijke
steuncommissie, ter ondersteuning van werklooze arbeiders,
die niet of nog niet in aanmerking komen voor reglementaire
uitkeering eener werkloozenkas en niet kunnen worden geholpen
door luerkverschaffing van gemeentewege
op den oproepingsbrief der eerstvolgende vergadering te
plaatsen.