586 MAANDAG 19 DECEMBER 1921. heer Meijnen gaarne toegeef, dat wij over eenige maanden meer van den toestand zullen weten. Ten tweede heeft de heer Meijnen gezegd: wij zouden ook de twee scholen van Aalmarkt en Boommarkt kunnen combi neeren en dan een school vrij krijgen. Daar weet ik niets van. De heer Knuttel spreekt van een te verwachten uittocht, hij verwacht dat wel de helft van de leerlingen der eerste klasse scholen zal vertrekken, maar ik kan heusch mijn plannen niet gaan baseeren op zulke problematieke cijfers. Ik heb eens nagegaan hoeveel leerlingen voor de nieuwe school zijn opgegeven en dan kom ik tot een cijfer van 42, maar ik heb ook al iemand gesproken, die mij gezegd heeft, dat hij, niettegenstaande hij geteekend heeft, toch zijn kind waar schijnlijk niet op de nieuwe school zal doen. Die verklaringen zijn dus nog volstrekt geen bewijs dat die kinderen werkelijk op die school zullen komen. Men moet er hierbij aan denken dat de ouders hebben geteekend toen zij nog niet wisten op welke plaats in de stad de school komen zou. Men kan de ouders, die geteekend hebben, natuurlijk niet dwingen hun kinderen ook naderhand naar die school te sturen. Zij hebben wel gezegd dat te zullen doen, maar het volgende jaar kunnen zij er wel anders over denken. Veel hangt in dit opzicht ook hiervan af, hoe onze scholen zullen worden ingericht. Als die hun karakter behouden ben ik niet zoo vreeselijk bang voor een grooten exodus. Wij hebben nu maar 64 plaatsen op de scholen aan de Aalmarkt en de Boommarkt open, en men kan mij niet kwalijk nemen, dat ik er bezwaar tegen heb een school te gaan afstaan alleen op grond van de verwachting, dat er wei veel kinderen weg zullen gaan. Bovendien al zouden wij die twee scholen kunnen combineeren, hebben wij dan de vrijkomende school niet voor een ander doel noodig? Dan heeft de heer Meijnen gesproken over de scholen derde klasse en een berekening gemaakt hoeveel plaatsen er open zouden komen, wanneer in alle klassen 36 kinderen werden geplaatst. Er zou op die manier dan wel een gebouw kunnen worden gemist; maar de heer Meijnen heeft hierbij in het geheel geen rekening gehouden met de verdeeling van de leerlingen over de verschillende leerjaren. Ik bedoel dit: als men een eerste klasse heeft van 46 en een tweede van 26 leerlingen, heeft men wel te zamen 72 kinderen, maar die kan men toch niet over twee klassen verdeelen, in elke klasse 36; maar men zal moeten hebben drie lokalen, twee lokalen voor de eerste klasse en een lokaal voor de tweede klasse. Dan heeft de heer Meijnen gewezen op den bouw van de nieuwe school aan het Schuttersveld. Maar hoe zal het gaan met de scholen aan de Mare en aan de van der Werfïstraat? Die scholen zijn inderdaad onbruikbaar en als wij ruimte over hebben ligt het toch voor de hand dat wij die scholen, of een van beide gaan opdoeken. Ook heeft de heer Meijnen geheel en al vergeten het zevende leerjaar, dat er bij komt. We zullen aan de scholen een zevende leerjaar krijgen en daarvoor is weer een lokaal noodig, of wij moeten een centrale school voor het zevende leerjaar maken en dan heeft men daarvoor dus weer een aparte school noodig. Dit is, meen ik, hoe vreemd het moge zijn, aan de aandacht van den heer Meijnen ontsnapt. Het is ook merkwaardig, hoe de heer Meijnen nu een geheel ander standpunt inneemt dan in de Raads zitting van 30 Mei van dit jaar. Toen heeft de heer Eerdmans, toen aan de orde kwam een voorstel omtrent het bouwen van een school op het Schuttersveld, gezegd: zullen wij niet met dien bouw wachten, want wij krijgen zooveel bijzondere scholen. De heer Meijnen zei toen het volgende: »Ik wil eenige opmerkingen maken aan het adres van den heer Eerdmans. Deze behoeft niet bang te wezen, dat men op de openbare scholen ruimte zal over hebben, want er is een dringend tekort aan ruimte te vreezen, zoowel in de 2de klasse- als in de 3e klasse-scholen. Het is hoog tijd dat er gelegenheid geopend wordt om de kinderen te plaatsen en ook als die nieuwe bijzondere scholen zullen worden gebouwd, zal er nog geen overdadige ruimte zijn. Het is zelfs de vraag of in den tijd welke ons daarvan scheidt, op de openbare scholen de kinderen wel voldoende plaats zullen kunnen vinden. In dit opzicht is dit voorstel in hooge mate urgent." In Mei heeft de heer Meijnen dus uit een heel ander vaatje getapt dan op het oogenblik. Toen was door den heer Eerd mans ook gewezen op de plannen van de Eerste Leidsche Schoolvereeniging, maar de heer Meijnen zei toen: »Maak u maar niets ongerust, wij komen nog eer plaats te kort dan dat wij over hebben." Ook is de vraag geopperd of wij de school op de Boom markt niet zouden kunnen missen. Deze school heeft echter maar plaats voor 172 leerlingen, terwijl de vereeniging een school wil bouwen voor 218 leerlingen. Dat is toch hun recht. Zij willen de school zelfs zoo inrichten, dat ze naderhand kunnen bijbouwen. Men kan dus niet een school voor 172 leerlingen aanbieden. Het kan ook zijn dat wij die school noodig hebben voor het 7de leerjaar. De ruimte is niet van dien aard, dat wij met een gerust geweten een school kunnen aanbieden. De dames en heeren weten mijn standpunt omtrent de nieuwe school. Ik heb den vorigen keer mijn opinie erover gezegd; ik blijf er bij dat het mij spijt dat de Schoolvereeni ging nu reeds met haar verzoek gekomen is, maar dit is haar zaak; wij moeten de wet handhaven, en die zegt, dat wij de gelden moeten toestaan, als aan de vereischten van de wet is voldaan. Vanavond moeten wij besluiteü, en de verant woordelijkheid om aan de vereeniging een bepaald school gebouw aan te bieden, kan ik niet dragen. De stand van zaken is zoo, dat ik geen schoolgebouw kan missen. Er zal dus niets anders opzitten dan dat het verzoek wordt inge willigd. Ik meen hiermee in het kort de verschillende sprekers te hebben beantwoord. De heer Meijnen. M. d. V. Eerst een enkel woord over de juiste opmerking van den Wethouder wat betreft mijn woorden van Mei. Dat was, toen de school op het Schutters veld hier besproken werd, en volgens de inlichtingen, die ik toen had, moest ik toen zoo spreken. Maar in Juni heb ik de nieuwe gegevens voor mij gekregen, en die zien er anders uit dan wat ik in Mei wist. Ik hoop dus niet, dat iemand mij kwalijk neemt, dat ik mijn zienswijze van Mei heb her zien. Want sindsdien heb ik de beschikking gekregen over de juiste gegevens en die komen, wat de 3de klas-scholen betreft, hierop neer, dat er 789 plaatsen open te maken zijn, wat, door 36 gedeeld, beteekent 22 lokalen. En als men er slechts 7 noodig heeft van de 22, die dus opengemaakt zouden kunnen worden, dan kunnen wij de 15 overige nog laten voor al de moeilijke gevallen, waarover de Wethouder ge sproken heeft. Maar daarin moet toch de mogelijkheid liggen om een zevental geschikte lokalen disponibel te kunnen stellen. Het spijt mij dat wij onder den druk van den gestelden termijn moeten besluiten over het toestaan van deze ƒ132000. en ik vraag of er inderdaad geen andere weg is om toch te voldoen aan wat de wet eischt, zonder dat wij vanavond dat (atale besluit nemen. Mevrouw van Itallievan Embden. M. d. V. De Wet houder heeft gezegd, dat wij geen schoolgebouw hebben te missen, en ik wil dat aannemen. Maar hij heeft op het tweede deel van mijn betoog niets geantwoord. Dat betoog was: wanneer wij zelf gaan bouwen kunnen wij wel ruimte afgeven, met inachtneming van overgangsmaatregelen. Wanneer wij als gemeente een nieuwe school gaan bouwen hebben wij toch wel ruimte te missen. Wij hebben geen ruimte te missen, als wij woekeren moeten met de bestaande ruimte, maar de Wethouder beeft niet gezegd, dat wij ook geen ruimte kunnen missen als wij zelf gaan bouwen. Er is gezegd, dat er zooveel kin deren van de gemeentelijke scholen af zullen gaan wanneer er zulk een schitterende school voor bijzonder onderwijs gebouwd wordt, en nu zegt de Wethouderdat weten wij niet. Maar dat weet de heele stad. De heele stad begrijpt, dat, als er zulk een groote nieuwe school gebouwd is, veel van de kinderen, vooral van die, welke in de toekomst naar een school moeten, daarheen zullen gaan en dat daardoor minder kinderen op de gemeente lijke scholen zullen komen. Wij kunnen ons er dus niet van afma ken door te zeggen, dat wij daaromtrent geen cijfers hebben. Van oudsher is regeeren vooruitzien, en wij moeten dus ook voor uitzien en ons niet geheel houden aan de positieve feiten dan zouden wij nooit een stap vooruit kunnen doen, als wij eerst ondervinding moeten hebben. Onze denkkracht is er toch om die ondervinding reeds vooruit te zien. Ten tweede zou ik, waar wij toch wel in goede verhouding staan tot die vereeniging, die toch ziet, dat wij ons ten slotte zullen moeten onderwerpen, aan die vereeniging willen vragen of zij nog eenige maanden geduld wil hebben, totdat onze reorganisatieplannen gereed zijn. Wij kunnen haar dat niet voorschrijven, maar ik geloof toch niet, dat wij in dezen te doen hebben met menschen, die alles per se zullen willen doorzetten. Wanneer zij het vooruitzicht hebben dat alles in orde komt, zullen zij wel eenige maanden geduld willen hebben. De heer Groene veld. M. d. V. Wanneer het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen, zal deze Schoolvereeniging krijgen een nieuw gebouw, dat aan de modernste eischen voldoet, met centrale verwarming enz., een school dus waarin het onderwijs beter tot zijn recht komt dan in een oudere school, en dan zal mijns inziens dit ge beuren dat zelfs ouders, die principieel bezwaar hebben tegen bijzonder onderwijs, over die bezwaren zullen heenstappen en hun kinderen van de gemeentescholen zullen afnemen en zullen zenden naar de nieuwe school, en zoodoende zouden wij medehelpen om de openbare scholen te ontvolken. Ik geloof, dat wij dien weg niet op moeten, en aangezien wij toch een besluit moeten nemen zou ik willen voorstellen de Plantsoen- school aan deze vereeniging aan te bieden. Dat is een vrij goed gebouw, dat op een geschikte plaats ligt. Mocht er dan nog een schoolgebouw ontbreken voor de gemeente, dan kan zij voor haar eigen leerlingen een nieuw schoolgebouw bouwen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 24