MAANDAG 19 DECEMBER 1921.
585
Over de tweede klasse scholen zal ik niet veel zeggen. Ik
weet niet wat de bedoeling van den Wethouder met die
scholen is. Misschien zouden de klassen van die scholen ook
kunnen worden aangevuld. Ik bedoel de scholen van de
heeren Verbrugge, Huibregtsen, Koops en Wisse, afgezien
van die van den heer Hibma en mejuffrouw Renaud: dat zijn
aparte inrichtingen met volledige meer uitgebreid lager
onderwijs-klassen. Maar in de vier 6-klassige scholen van de
tweede klasse zijn, als alles aangevuld zou kunnen worden
tot 36 leerlingen per klas, toch 291 plaatsen open. In elk
geval is het een feit dat de overtallige onderwijzers geleidelijk
zullen verdwijnen, en het is ook een feit dat er op de derde
klas scholen, althans in Juni, bijna 800 open plaatsen waren.
Daaruit kan toch worden afgeleid, dat het wel mogelijk is,
een schoolgebouw voor de Eerste Leidsche Schoolvereeniging
te bestemmen, zoodat wij niet behoeven over te gaan tot de
betaling van ƒ132.000.— Ik hoop, dat het mogelijk zal zijn,
zoodra de reorganisatie haar beslag gekregen heeft, na te
gaan of niet 6 of 7 lokalen, die goed gelegen en ook geschikt
zijn, aan die Schoolvereeniging kunnen worden aangeboden.
Mevrouw van Itallie—van Embden. M. d. V. Ik kan
natuurlijk niet beoordeelen of het plan van den heer Meijnen
beter is dan het mijne. Maar zou het niet mogelijk zijn, dat
wij de 1ste klas Meisjesschool aan de vereeniging aanboden,
en dat wij dan zelf een nieuwe meisjesschool gingen bouwen?
Als wij dan toch 132.000.moeten uitgeven, laten wij dan
liever aan de gemeente een mooie nieuwe school geven dan
aan een ander. Men heeft hiervan gezegd, dat het immoreel
is, maar ik geloof, dat alleen de toelichting wat cru was, om
niet te zeggen immoreel; het geval zelf is volstrekt niet immo
reel. Wij zitten dan wel met de kinderen, die op het oogen-
blik in het gebouw zijn, maar die zouden wij tot die school
klaar is, wat toch geen eeuwigheid hoeft te duren, in een
gebouw kunnen onderbrengen, dat aan de gemeente toebe
hoort, of wij zouden desnoods een gebouw ervoor kunnen
huren, wat veel goedkooper uitkomt, dan als wij het op de
andere manier doen. Het is wel een feit dat men niet het
slechtste mag weggeven, maar het is toch menschelijk en
met de wetten van moraliteit overeen te brengen, dat men
niet zichzelf onnoodig benadeelt als men iets aan een ander
moet geven waartoe de wet verplicht, zonder dat gevraagd
is of men er sympathie voor heeft. Die school is niet slecht,
anders zou het een schande zijn dat de gemeente die school
gebruikt. Het is het beste dat wij die school geven en zelf
een mooie nieuwe maken, of laat ik het woord «mooie" eraf
laten om alle gevoeligheden te sparen, en zeggeneen
nieuwe.
De heer Groenevei.d. M. d. V. Het gaat hier om leer
lingen van de 1ste klasse scholen. De ouders van die leer
lingen zijn bevreesd dat hun kinderen terecht zullen komen
in een zelfde lokaal met arme-lui's-kinderen. Dit wordt wel
ontkend, maar toch is het zoo. De vraag is nu: is er gebrek
aan schoolruimte voor die kinderen? Ik geloof van niet, want
de gemeente heeft nog geen plannen om voor die kinderen
schoolruimte te maken, dus er is voor hen geen gebrek.
Is er wel gebrek aan die schoolruimte, dan zal de gemeente
wel een schoolgebouw moeten bouwen, maar op het oogen-
blik bestaan daarvoor geen plannen, waaruit blijkt, dat er
geen gebrek is. Maar waar gaan wij heen op deze manier
De eerste klasse scholen zijn op het oogenblik oud en verou
derd. Zij kunnen nog wel mee, maar voldoen toch niet aan
de eischen, die tegenwoordig aan schoolgebouwen worden
gesteld. Wanneer nu de ouders van de leerlingen zouden
verzoeken nieuwe gebouwen te zetten, zou stellig de Raad
op financieele overwegingen dat verzoek afwijzen. Maar-wan
neer dan diezelfde ouders een schoolvereeniging gaan stichten
en zij vragen aan den Raad om een nieuw schoolgebouw,
dan moet volgens de wet de Raad wel een nieuw school
gebouw verstrekken. Dit lijkt mij toch eigenlijk een ontdui
king van wat de Raad wenscht.
Ik meen daarom, dat wij niet op het verzoek van die
vereeniging moeten ingaan, maar een schoolgebouw voor die
vereeniging moeten ontruimen en dan, zoo noodig, voor de
gemeente een nieuw schoolgebouw stichten. Ik heb dat ook
in de vorige vergadering gezegd, en dat is van verschillende
zijden immoreel gevonden. Ik geloof, dat Mevrouw van Itallie
waagde mij te steunen, ondanks dat de Wethouder en de
heer Meynen dat hebben gedoodverfd als immoreel. Ik blijf
er dus bij dat er geen gebrek is aan schoolruimte. En is er
wel gebrek aan, dan moet mijns inziens de gemeente zelf een
schoolgebouw bouwen en aan deze vereeniging een ander
schoolgebouw afstaan.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil eerst mijn verontwaar
diging te kennen geven over hel stuk van mevrouw van Kampen,
dat in het Leidsch Dagblad heeft gestaan, en waarin werkelijk
op buitengewoon cynische wijze werd aangevoerd, dat degenen,
die deze school wenschen op te. richten eenvoudig meenen, dat
hun kinderen op iets anders aanspraak hebben dan de kinderen
van de arbeidersklasse en dat zij eenvoudig niet wenschen
dat hun kinderen met die van de arbeiders in dezelfde school
banken zitten. Er is verder wel als voorwendsel ander onderwijs
aangevoerd, maar mij is geen nieuwe onderwijsmethode bekend,
en dan had men ook niet moeten beginnen met iemand van
de oude routine tot schoolhoofd te benoemen.
Verder meen ik ook, dat, als wij in dezen tot een tegemoet
koming gedwongen worden, wij beslist een van de oude scholen
moeten beschikbaar stellen. Het heeft mij getroffen, dat de
gegevens, die de Wethouder van Onderwijs ons verstrekt, zoo
weinig zeggend zijn, want er wordt heelemaal geen rekening
gehouden met den eventueelen grooten uittocht van leerlingen
uit de scholen eerste klasse. Men mag er wel op rekenen dat
de helft van die leerlingen zal overgaan naar de school van
de nieuwe vereeniging, en dan blijven er zoo weinig leerlingen
over dat een van die scholen, bijvoorbeeld die aan de Boommarkt,
wel kan worden afgestaan. Ik meen dus, dat wij aan de ge
gevens van den Wethouder niets hebben, waar deze met den
te verwachten uittocht geen rekening houdt.
Dan nog iets over de kwestie van het inruimen van een
gebouw en dat te geven aan die vereeniging.
Er is bij deze wet altijd gesproken van gelijkstelling van
bizonder onderwijs met openbaar onderwijs. Dat is al iets
waar ik niet voor ben. Maar bovendien komt de practijk van
de wet er steeds op neer, dat het bevoorrechting wordt van
het bijzonder onderwijs boven het openbaar onderwijs. Dat
geldt zoowel voor het kerkelijk als voor het rijke-lui's-onderwijs.
Degenen, die een nieuwe school willen stichten, krijgen op
kosten van de gemeente een nieuw gebouw, dat min of meer
aan de modernste eischen zal voldoen, en de gemeente blijft
voor haar openbaar onderwijs met verouderde gebouwen zitten,
en kan de concurrentie minder goed volhouden. Juist door een
nieuw gebouw te stichten en geen van de oude af te staan,
doen wij afbreuk aan het openbaar onderwijs ten bate van
het bijzonder onderwijs. Als wij iets moeten inwilligen, dan
moeten wij dat in ieder geval doen door aanbieding van
een bestaand schoolgebouw. Als blijkt dat dat moeilijkheden
meebrengt voor de gemeente, dan kunnen er voorstellen
komen om voor de gemeente een nieuwe openbare school te
bouwen. Als de menschen iets aparts willen hebben, dan
moeten ze maar beginnen met genoegen te nemen met de
bestaande gebouwen, en dan moeten ze niet, omdat ze in hun
eigen oogen de élite van de bevolking zijn, een extra mooi
schoolgebouw krijgen. De gemeente heeft slechts één modern
schoolgebouw, namelijk aan de Duivenbodestraat, verder is er
er een vrij nieuw aan de Haverstraat, en er komt nog een
bij. Maar de andere zijn min of meer verouderd. Zeker geldt
dit voor de scholen, die het nauwst hierbij betrokken zijn,
die op de Boommarkt en op de Aalmarkt. Ik dring er dus
op aan dit voorstel niet aan te nemen.
De Voorzitter. Eigenlijk hebben mevrouw van Itallie en
de heeren Groeneveld en Knuttel hetzelfde gezegd. Ik zou
dus wel willen vragen een beetje zakelijker te blijven.
De heer van der Lip. M. d. V. De heer Meijnen is begonnen
met de opmerking, dat het bestuur van de Eerste Leidsche
Schoolvereeniging het den Gemeenteraad gemakkelijk maakt
een schoolgebouw aan te bieden, daar het bestuur zelf aan
den Raad heeft geschreven, dat het ook bereid is een school
gebouw te accepteeren. Deze opmerking is niet geheel juist,
want dat hangt niet af van een bereidverklaring van de
Schoolvereeniging. De Gemeenteraad is zelfstandig bevoegd
een gebouw aan te bieden, ook al zou de Schoolvereeniging
daarmee geen genoegen nemen. Gaat de vereeniging er niet
mede accoord, dan berust de beslissing bij den Minister. Dus
de mededeeling van het bestuur der Schoolvereeniging aan
den Raad, komt mij voor ten eenenmale overbodig te zijn.
De wet zelf geeft den weg aan om aan een vereeniging een
gebouw aan te bieden in plaats van de aangevraagde gelden.
Wat nu de verdere opmerkingen van den heer Meijnen betreft,
in de eerste plaats heeft hij gezegd dat bij hoopt, dat, als de
reorganisatie tot stand gekomen is, verschillende lokalen zullen
open komen. Maar hij zegt er zelfbij: dat is nu nog niet het
geval. Naderhand, zegt hij, kunnen wij misschien tot de
conclusie komen, dat verschillende lokalen over zijn, en als
die in één gebouw zijn, dan komt een school vrij. Die op
merking moge juist zijn of niet, zij brengt de zaak geen stap
verder, want wij moeten op dit oogenblik beslissen.
Die opmerking zou gewicht in de schaal leggen, wanneer
wij deze zaak nog konden uitstellen en onze beslissing konden
opschortenwanneer wij konden zeggenover eenige maanden
wanneer wij meer weten, zullen wij op het verzoek der School
vereeniging beslissen. Maar dat kan niet, omdat, als wij niet
vóór 1 Januari een besluit nemen, het verzoek geacht wordt
te zijn toegestaan. De beslissing zal dus nu moeten vallen.
Wij kunnen de beslissing niet aanhouden, hoewel ik den