584
MAANDAG 19 DECEMBER 1921.
De Voorzitter. Ik moet u vriendelijk verzoeken, afstand
te doen van het woord, want de debatten worden zoo gerekt.
Heeft de Raad er echter geen bezwaar tegen, dat de heer
Meijnen voor de derde maal het woord voert? Dan is het
woord aan den heer Meijnen.
De heer Meijnen. De middelen, die aan de besturen der
bijzondere scholen, wat inning van schoolgelden betreft, ten
dienste staan, zijn minstens even verreikend als die, waarover
het gemeentebestuur beschikt, al zijn die ook van anderen
aard. Als dan nog, nadat ze hun uiterste best gedaan hebben,
posten oninvorderbaar blijven, dan moeten ze daarvan toch
vrijgesteld worden. Nu zegt de heer van der Lip heel vriendelijk,
dat hij het wil overnemen van de besturen. Maar als zij, om
deze reden de inning aan het gemeentebestuur moeten over
dragen, dan boeten zij toch een stukje van hun vrijheid in.
De Voorzitter. Ik ben het met den heer Meijnen eens,
dat op dit punt geen volkomen gelijkstelling bestaat, maar dat
ligt niet aan Burgemeester en Wethouders, allerminst aan
den Wethouder van Onderwijs en ook niet aan den Raad,
maar dat ligt aan den natuurlijken loop van de omstandig
heden. De oninvorderbaarverklaring is een publiekrechtelijke
handeling, die dus alleen publiekrechtelijk kan gebeuren. Dat
is misschien wel heel jammer, maar in de practijk is daaraan
niets te veranderen. De heer Meijnen zegt, dat de middelen
van de bijzondere school niet minder zijn dan die van de
gemeente, want de gemeente vindt men zoo'n vaag begrip en
die heeft men financieel niet zoo lief, terwijl de menschen,
die hun kinderen naar de bijzondere scholen sturen, zich op
offeren en die scholen wel liefhebben. Maar dat heeft met
deze zaak niets te maken.
Wanneer de wet toestond hetgeen de heer Meijnen verlangt
zouden de bijzondere scholen zich geheel onder voogdij moeten
stellen, wat de inning der schoolgelden betreft, van de publieke
autoriteit, en dat verlangen zij niet. En nu is dit er het gevolg
van. Maar ik acht dat voor depractijk niet van veel gewicht en
geloof ook dat de heeren een beetje doen aan Prinzipiënreiterei.
Wij kunnen er trouwens niets aan doen, zoolang men niet
krijgt de oprichting van allerlei-schappen en dus pok school-
scbappen als een soort publiekrechtelijke lichamen in den
geest van waterschappen, met publiekrechtelijke bevoegdheden.
Dan komt het, maar nu zie ik er geen gat in. Maar als de
gemeente de schoolgelden int, kan het wel. Men kan er over
praten tot morgenochtend acht uur, maar het kan nu niet.
Het is geen onwil, maar het ligt in den aard van de zaak.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Sanders wordt in stemming
gebracht en met 22 tegen 6 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: Mevrouw Dubbeldeman—Trago, de heeren
van Stralen, Heemskerk, Eerdmans, Sijtsma, Pera, Mevrouw
van Itallievan Embden, de heeren Bots, van der Lip,
de Lange, Schoneveld, van Hamel, Kuivenhoven, Stijnman,
A. Eikerbout, Groeneveld, Knuttel, F. Eikerbout, Bisschop,
van Eek, Piekaar en Dubbeldeman.
Vóór stemmen: de heeren Sanders, Mulder, Meijnen, Wil-
mer, Oostdam en Wilbrink.
Artikel 9 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De artikelen 10 tot en met 12 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen,
waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming
wordt vastgesteld.
De Voorzitter. Ik stel voor thans eerst te behandelen de
punten 11 en 8.
Daartoe wordt besloten.
XI. Voorstel tot vaststelling van een niéuw tarief voor den
vuilophaaldienst.
(Zie Ing. St. No. 414.)
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
VIII. Voortzetting van' de behandeling van het praeadvies
op het verzoek van de Eerste Leidsche Schoolvereeniging,
om gelden beschikbaar te stellen voor het stichten van een
schoolgebouw voor gewoon lager onderwijs aan de Crone-
steinkade, hoek Roodenburgerstraat.
(Zie Ing. St. Nos. 366 en 413.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Meijnen. M. d. V. Als een van degenen, die einde
November hebben voorgesteld om Burgemeester en Wethou
ders uit te noodigen nog eens een nauwgezet onderzoek in
te stellen naar de mogelijkheid om aan de Eerste Leidsche
Schoolvereeniging een schoolgebouw aan te bieden in plaats
van 132000.welk voorstel door Burgemeester en Wet
houders is overgenomen, verzoek ik hieromtrent nog een paar
opmerkingen te mogen maken betreffende de mogelijkheid
van het aanbieden van een schoolgebouw.
Dat is te gemakkelijker gemaakt, nu de Eerste Leidsche
Schoolvereeniging heeft gezegd, dat ze met de aanbieding
van een geschikt schoolgebouw genoegen zou nemen. Het is
niet gemakkelijk gemaakt door hetgeen wij in de Inge
komen Stukken hebben kunnen lezen, namelijk dat Burge
meester en Wethouders, ook na het onderzoek, meenen, dat
er niets aan te doen zal zijn en dat het geld voor den school-
bouw op de Cronesteynkade zal moeten worden beschikbaar
gesteld. Wanneer ik een poging wil wagen om toch nog aan
ons idee vast te houden, dan doe ik dat op verschillende
gronden. In de eerste plaats refereer ik mij dan aan de toe
zegging van den Wethouder in de vergadering van verleden
week, dat wij mogen verwachten dat het aantal surnumeraire
onderwijzers in de nieuwe regeling zal worden beperkt. Dat aantal
surnumeraire onderwijzers zal voor het openbaar onderwijs waar
schijnlijk een 50-tal bedragen. Het komt mij voor, dat, wanneer
het aantal boventallige onderwijzers zal worden beperkt, dit ook
beteekent, dat, doordat kleine klassen tot grootere klassen
worden vereenigd, er telkens een lokaal open komt. Nu
begrijp ik wel, dat die 50 onderwijzers niet in eens zullen
verdwijnen, en dat er geen 50 lokalen zullen openkomen,
maar toch stel ik mij voor, dat in de nieuwe regeling een
aanmerkelijk aantal lokalen vrij zal komen, niet op eenzelfde
school natuurlijk, maar op verschillende scholen. Het komt
mij verder voor, dat met wat beleid en met een verschuiving
der grenzen van de schoolkringen, het mogelijk is die open
lokalen te krijgen in een bepaald schoolgebouw. Uit de ver
wachting, die wij mogen koesteren betreffende een aanmer
kelijke vermindering van het aantal onderwijzers, leid ik dus
af, dat de mogelijkheid bestaat, dat eenige lokalen, met beleid
bijeengebracht, zouden openkomen. Op dit oogenblik is dat
natuurlijk nog niet het geval. Burgemeester en Wethouders
zeggen, dat ze op het oogenblik geen schoolgebouw hebben.
Maar het is ook pas in September noodig, en tussehen nu
en September kan veel gebeurendan kan men weten hoe
de reorganisatieplannen zijn en ook nagaan of het mogelijk
is dat een schoolgebouw open komt.
Dan zijn er nog twee opmerkingen, die ik wil maken
betreffende de nieuw te openen school zelf. Mevrouw van
Kampen heeft in een van de bladen gezegd, dat een van de
nieuwe paedagogische eischen is die der co-educatie. De
nieuwe school krijgt dus co-educatie. Men krijgt een school,
waar jongens en meisjes in dezelfde klasse zitten.
Mijnheer de Voorzitter. Het zou kunnen zijn, dat de nieuwe
paedagogische eischen van de co-educatie ook geschikt zouden
zijn voor die leerlingen van de scholen van den heer van
Wamelen en mejuffrouw Bruintjes, die geen leerlingen zullen
worden van de school van de Leidsche Schoolvereeniging,
zoodat men die leerlingen anders zou kunnen groepeeren,
ingeval aan de Leidsche Schoolvereeniging een van die scholen
zou kunnen worden aangeboden en de overblijvende jongens
of meisjes naar de andere school zouden kunnen gaan.
Dan iets over de resultaten van het onderzoek van Burge
meester en Wethouders omtrent de scholen derde klasse. Ik
heb de schoolbevolking van 9 scholen derde klasse nagegaan.
Mijn gegevens dateeren van Juni 1921, en toen het kan
nu anders zijn was de toestand zooals ik dien even zal
schetsen. Ik ga hierbij uit van een normaal aantal leerlingen
van 36 per klasse. Dan zijn er in de school van den heer
van der Laan 504 plaatsen, terwijl er 358 leerlingen zijn en
dus 14'6 open plaatsen. Op de school van den heer Bloemink
is het aantal open plaatsen, naar diezelfde basis berekend,
124, op de school van den heer Broeze 91, op die van den
heer Hoeks 77, op die van den heer Dirks 57, op die van den
heer Zeelenberg 80, op die van den heer Uittenbroek 124 en
op die van den heer Krop 90, een totaal van 789 open
plaatsen.
Hieruit leid ik af dat het mogelijk moet zijn om, door aan
vulling van de klassen en verschuiving van de grenzen, ver
scheiden lokalen leeg te maken, en ik hoop dat het mogelijk
zal zijn, op die wijze een geheele school leeg te krijgen. Ik
heb gedacht bijvoorbeeld aan de school in de Duyvetibode-
straat, een school met 14 lokalen, 7 beneden en 7 boven. Ik
heb dok een oogenblik gedacht aan de school van den heer
Bloemink in het Plantsoen. Dat is niet zoo ver van de
Cronesteynkade verwijderd. Deze zou, wat de ligging betreft,
voor de Eerste Leidsche Schoolvereeniging niet ongeschikt
zijn. Ik weet niet of het mogelijk is aan die school een aparten
ingang te maken; dan kon men er ook wel 6 of 7 lokalen
van afstaan.