MAANDAG 19 DECEMBER 1921. 583 gedaan hebben om het geld te innen, en er kan onmogelijk van ons gevergd worden, dat wij nagaan, welke pogingen het schoolbestuur in het werk heeft gesteld. Bovendien mist het schoolbestuur dwangmiddelen, waarover de gemeente wel beschikt. Een ander geval is natuurlijk wanneer de gemeente zelf int; dan zou het kunnen gaan als bij het openbaar onderwijs, en zouden mijns inziens Burgemeester en Wethouders ook aanslagen van leerlingen der bizondere scholen oninvorderbaar kunnen verklaren. Nu is mij echter gebleken dat in de onderwijswereld algemeen de opinie heerscht, dat het schoolbestuur altijd aansprakelijk is voor de opbrengst van de schoolgelden. Zeer onlangs heeft de Minister gelegenheid gehad zich over deze kwestie uit te laten. Het lid van de Eerste Kamer, de heer Gilissen, heeft namelijk hieromtrent een vraag aan den Minister gedaan, en de Minister heeft positief verklaard, dat de schoolbesturen altijd aanspra kelijk zijn voorde verschuldigde schoolgelden volgens de kohieren. De Minister heeft namelijk dit gezegd: »De omstandigheid, dat het bestuur van een bijzondere school er de voorkeur aan geeft de incasseering van de verschuldigde schoolgelden aan het Gemeentebestuur over te laten, brengt naar mijne meening geen verandering in de aansprakelijkheid van dat school bestuur ingevolge artikel 89, 11de lid der Lager Onderwijswet 1920 voor de voldoening der gelden. Laatstgenoemde bepaling is algemeen geredigeerd en geldt onafhankelijk van de wijze waarop en door wie de school gelden zullen worden geïnd." Dus hier is uitdrukkelijk gezegd, dat het schoolbestuur per se aansprakelijk is. Wie int, komt er niet op aan. Op dit standpunt zou de onin vorderbaar verklaring geen zin hebben, want de schoolbesturen zijn toch aansprakelijk voor het bedrag der schoolgelden. Ik wil onmiddellijk toegeven dat dit mij geen logische opvatting lijkt. Het zou mijns inziens logischer zijn dat, als de gemeente int, het net zoo gaat als bij de openbare scholen. Maar als men het standpunt inneemt dat het schoolbestuur in ieder geval voor de voldoening der schoolgelden aansprakelijk is, een standpunt, dat dit geef ik toe het meest conform de wet is, dan heeft een onin- vorderbaarverklaring niet den minsten zin. Ook heb ik in geen enkele andere verordening een dergelijke bepaling ge vonden. Ik heb alle verordeningen er op nagekeken, ook heb ik het concept nagekeken, dat Gedeputeerde Staten van Limburg aan de gemeentebesturen hebben toegezonden, en die zullen toch zeker wel rekening gehouden hebben met de belangen der bijzondere scholen, en ook daar komt die bepa ling niet in voor. Als de mogelijkheid geopend wordt, dat ook aanslagen van de leerlingen der bijzondere scholen onin- vorderbaar worden verklaard, dan zal ik geen enkel bezwaar maken, mits het schoolgeld wordt geïnd door de gemeente. Daartoe zal ik gaarne willen meewerken. Maar niet als de schoolbesturen zelf innen. Want dan hebben wij geen controle, en dan is het logisch dat de schoolbesturen voor het heele bedrag aansprakelijk zijn. Het is dus het beste dat de heer Sanders zijn amendement niet handhaaft. Ik wil er graag nog eens over correspondeeren met den Minister, en als het mogelijk is, wil ik gaarne in die richting werkzaam zijn, maar dan op deze conditie dat de schoolbesturen de inning overlaten aan de gemeente. Anders is er geen enkele reden waarom de posten oninvorderbaar verklaard zouden moeten worden. Mevrouw van Itallie—van Embden. Ik ben het geheel met den Wethouder eens. De heer de Lange. M. d. V. Mag ik het betoog van den heer van der Lip nog even ondersteunen met een opmerking, die voor enkele leden van den Gemeenteraad misschien alleen zal wezen een opfrïssching van hun geheugen. De voorstanders van Protestantsch-Christelijk bizonder onderwijs in ons midden weten, dat er al jaren bestaat een orgaan, dat wij noemen den Schoolraad. Die staat op hetzelfde standpunt als de Wet houder van Onderwijs, en die zegt ook, dat het gemeente bestuur volgens de wet niet de werkelijk geïnde maar de verschuldigde schoolgelden moet vorderen. Maar die knoopt daaraan echter vast het advies: niettegenstaande dat het geval is, laat toch het bestuur van de bijzondere school zich met de inning belasten. Wat betreft de kwestie van de ver antwoordelijkheid voor het verschuldigde schoolgeld deelt dus de Schoolraad de meening van den heer van der Lip. De heer Meunen. M. d. Y. Het komt mij voor, dat dit een principiëele kwestie is, die de zaak van de gelijkstelling van de beide takken van onderwijs zeer van nabij raakt. Er moet gelijkstelling zijn van openbaar en bijzonder onderwijs ten aanzien van de publieke kassen, maar wanneer nu voor het bijzonder onderwijs de gelijkstelling ten aanzien van de oninvorderbaarverklaring wordt opgeheven, is er geen gelijk stelling meer. Ik moet er dus tegen opkomen, dat dit niet voor beide takken van onderwijs zou moeten gelden. En wat het tweede punt betreft, dat de heer van der Lip in het debat heeft gebracht, de vrijheid van de besturen om de inning over te dragen aan Burgemeester en Wethouders, dat is al weer een principiëele kwestie van recht. De besturen hebben het recht, zelf te innen. Of dat verstandig is beoordeel ik niet, maar zij hebben het recht, en 'wanneer zij van dat wettelijk recht gebruik willen maken, moet dat niet verkort worden op het punt van de oninvorderbaarverklaring. Boven dien is er mijns inziens verschil tusschen het verschuldigde bedrag en het bedrag van de kohieren. Het verschuldigde bedrag beteekent, naar mijn meening, het bedrag van de kohieren, verminderd met hetgeen oninvorderbaar verklaard wordt. Dat geldt voor het openbaar onderwijs en moet ook gelden voor het bijzonder onderwijs. Ik meen dus dat de gelijkheid van openbaar en bijzonder onderwijs ten aanzien van de oninvorderbaarverklaring in de verordening moet worden geconstateerd. Bovendien hebben de bijzondere scholen geen fondsen om hetgeen oninvorderbaar is aan te vullen; zij dragen de schoolgelden geheel af en hebben dus geen andere fondsen dan misschien eenige contributies van leden van hun vereeniging. Ik zou dus den heer Sanders in over weging willen geven er op te staan, dat dit in de verordening wordt opgenomen. De heer Sanders. M. d. V. De Wethouder beroept zich op artikel 89, lid 11 van de Lager-Onderwijswet: de besturen stellen zich aansprakelijk voor de voldoening van de krach tens de gemeenteverordening verschuldigde schoolgelden. Is het nu niet mogelijk, dat op verzoek van het schoolbestuur aan het gemeentebestuur wordt verzocht om verschillende school gelden niet invorderbaar te verklaren? Dan zijn zij ook niet meer verschuldigd. De heer van der Lip. M. d. Y. De heer Meijnen heeft zich beroepen op de gelijkstelling tusschen openbaar en bijzonder onderwijs en meent dat er op deze manier weer ongelijkheid komt. Als dat zoo is moet hij dat niet verwijten aan ons, maar aan den wetgever. Er staat in artikel 89, lid 11, van de Lager-Onderwijswet 1920j>de besturen stellen zich aan sprakelijk voor de voldoening der krachtens de gemeente verordening verschuldigde schoolgelden," en dat kan niet anders beteekenen dan het bedrag zooals het verschuldigd is volgens de kohieren, want ik zou wel eens willen vragen aan de heeren Meijnen en Sanders, in hoeverre zich anders nog de aansprakelijkheid van de bijzondere schoolbesturen zou uitstrekken. Wanneer wij oninvorderbaar verklaren, en daardoor de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur ver dwijnt, wat beteekent dan de aansprakelijkheid van het school bestuur De heer Sanders. Voor hetgeen invorderbaar blijkt, dus op denzelfden voet als bij het openbaar onderwijs. De heer van der Lip. Dus als een post niet geïnd wordt, zouden wij dien oninvorderbaar moeten verklaren, tenzij ons blijkt, dat het schoolbestuur niet genoeg moeite heeft gedaan? Hoe kunnen wij ons hiervan overtuigen Als het schoolbe stuur zegt: wij konden dien post niet innen, zouden wij dat eenvoudig moeten aannemen en oninvorderbaar moeten ver klaren, en wat blijft er dan over van de aansprakelijkheid van de schoolbesturen? Ik zeg nog eens: oninvorderbaarver klaring beteekent dat wij den Gemeente-ontvanger déchar- geeren, en dat kunnen wij de schoolbesturen niet doen, ook al niet omdat zij door zelf te innen, afstand hebben gedaan van de dwangmiddelen, die de gemeente kan aanwenden waarschuwingen, aanmaningen en dwangbevelen. Daarom zou ik het logisch vinden, zooals ik reeds zei, dat, als de inning bij de gemeente komt en daardoor onze procedure ook voor de bizondere scholen van kracht wordt, wij ook die posten oninvorderbaar zouden kunnen verklaren. Maar de Minister staat nu eenmaal op het standpunt dat de school besturen aansprakelijk zijn voor het bedrag van de verschul digde schoolgelden, dat is dus het bedrag, dat volgens het kohier verschuldigd is; een andere opvatting is hier niet mogelijk. Het zou dus, naar mijne meening, verstandig zijn wanneer de heer Sanders zijn amendement introk. Als er een mogelijkheid bestaat, die posten oninvorderbaar te verklaren, dan ben ik bereid daartoe mee te werken. Artikel 9 levert daarvoor dan geen bezwaar op, maar dan moet de gemeente met de inning worden belast. De beer Meijnen zegt: het is een principieele kwestie, in de wet staat dat de schoolbe sturen zelf mogen innen, goed, maar als men dat principe wil handhaven, moet men ook de gevolgen ervan onder vinden. Als de heer Sanders zijn amendement handhaaft, zal de Raad verstandig doen door het te verwerpen. De heer Meijnen. M. d. V. Ik wilde nog graag een op merking maken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 21