582 MAANDAG 19 DECEMBER 1921. De heer Wilbrink. M. d. V. Ik zal, om de waarschijnlijk hooge kosten, stemmen tegen het amendement, maar ik zou den Wethouder iets in overweging willen geven, dat, als het mogelijk is, voor vele ouders een groot gemak zou zijn. Het komt voor, dat vader buiten de stad werkzaam is, dat moeder niet van huis weg kan wegens de kleine kinderen, dan is het moeilijk de reis naar het kantoor te maken, waar waarschijnlijk een uur mee weggaat; immers er komen veel menschen om schoolgeld te betalen. Zou het niet mogelijk zijn, dat voor ouders, die daartoe een verzoek richten aan den Ontvanger, een kwitantie gedeponeerd wordt bij het hoofd der school, en dat dan de kinderen maandelijks het geld meebrengen? Ik zal geen voorstel in die richting doen. Ik vraag alleen of de Wethouder het wil overwegen. De heer van der Lip. M. d. V. Het amendement van den heer Groeneveld is al door den heer Heemskerk op goede gronden bestreden. Terecht is opgemerkt dat de verordening toestaat om de meerdere termijnen te gelijk te betalen, en men kan ook per giro betalen. Vergelijking met wat men aan de Lichtfabrieken moet betalen gaat niet op, omdat men daarbij van te voren niet weet welk bedrag verschuldigd is. Verder meen ik, dat hetgeen de heer Groeneveld verlangt in strijd is met de motie, die zooeven is aangenomen. Wanneer men wil betaling per week kan dat niet anders dan door het plakken van zegels of door aan het hoofd der school op te dragen de gelden te innen en dan kan er geen kwestie zijn van het presenteeren van quitanties. De heer Groeneveld moet ook denken aan de kosten, want globaal- berekend zullen alleen bij het openbaar onderwijs 4300 gezinnen een quitantie moeten krijgen, en dan moet volgens het amendement de quitantie nog tweemaal gepresen teerd worden. De practijk zal natuurlijk zijn dat bijna iedereen zal zeggen: kom nog maar eens terug. En voor dat aanbieden van al die quitanties zullen weer aparte ambtenaren noodig zijn, zoodat dit tamelijk veel onkosten met zich zal brengen. Wat de vraag van den heer Wilbrink betreft, daarop kan ik tot mijn spijt niet ingaan. Ik acht zijn bezwaar niet van groot belang. Wanneer de vader aan het werk is en de moeder niet weg kan, kan men wel een buurvrouw of een familielid vragen even naar het kantoor van den ^Ontvanger te gaan. De heer Groeneveld. M. d. V. Het verwondert mij dat de heer Heemskerk, die maandelijksche betaling lastig vindt, niet met mij medegaat om de maandelijksche betaling te ver gemakkelijken. Want men moet niet vergeten dat het een enorme last is, terwijl de menschen tot nu toe gewoon zijn er geen last van te hebben. Men kan wel aannemen, dat heel wat menschen die betaling zullen vei sloffen, waardoor zij in vervolgingskosten zullen vervallen. Er zijn onaangenaamheden aan verbonden. De gemeente krijgt het geld niet zoo gemakkelijk binnen als wanneer er op quitanties geïnd wordt. De heer van der Lip doet het wel voorkomen alsof alle quitanties tweemaal aangeboden zullen moeten worden, maar dat is toch overdreven. Bij de Lichtfabrieken zal dat ook wel niet zijn, en de schoolgeldplichtigen moeten toch ook voorzichtig zijn met het wegzenden van de quitanties, want wanneer men bij de tweede aanbieding toevallig niet thuis is vervalt men in vervolgingskosten. Men heeft er dus wel belang bij om de eerste maal te betalen. Ik schat de kosten van inning van zulk een quitantie op 5 cent, zelfs bij dubbele aanbieding. Meer zal het stellig niet zijn. Men zal toch wel de quitanties voor de leerlingen van een school, die in dezelfde wijk wonen, te gelijk laten innen, zoodat de ophaler heel wat quitanties in korten tijd innen kan. Zoo zal het moeten gebeuren, en dan zal het innen van elke quitantie niet meer dan 5 cent kosten. Dat is dus ongeveer ƒ800.—. En waar nu het schoolgeld wordt verhoogd, kunnen die 5 cent er wel af. Ik wil er nog op wijzen, dat men misschien goed zal doen in de toekomst een incassodienst van gemeentewege in te richten, want wanneer men dit voorstel aanneemt, is het allerdwaast, dat de ophaler van de Lichtfabrieken en die van de school tegelijkertijd voor eenzelfde deur zouden staan. Dat zou arbeidsverspiiling zijn. Als men een dienst voor alle gemeente-inrichtingen zou inrichten, dan beteekende dat arbeidsbesparing. Op het oogenblik is dat wel niet aan de orde, maar zoo zou het wellicht kunnen worden uitgebouwd. Ik meen, mijnheer de Voorzitter, dat men de bevolking een grooten dienst zal bewijzen, als men mijn voorstel aan neemt. De heer van der Lip. M. d. V. De heer Groeneveld heeft zijn berekening verkeerd gemaakt. Als het waar is, dat de kosten 5 cents per kwitantie bedragen, dan beteekent dat een uitgave van ƒ4000.— a ƒ5000.— per jaar. Iedere maand moet men disponeeren, een jaar heeft 12 maanden voorzoover ik weet, dus dat wordt precies 4800.— per jaar, gerekend dat de kwitanties twee maal worden aangeboden. Dan kan er nog bijkomen, dat per week beschikt moet worden, als de heer Groeneveld zijn zin krijgt. De heer Groeneveld Dat weet ik niet. De heer van der Lip. U hebt het toch maar voorgesteld. Ik hoop, dat de Raad het amendement zal verwerpen. Het amendement van den heer Groeneveld wordt in stemming gebracht en verworpen met 19 tegen 9 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Sanders, Heemskerk, Mulder, Eerdmans, Sijtsma, Pera, Mevrouw van Itallievan Embden, de heerenBots, van der Lip, de Lange, Schoneveld, van Hamel, Meijnen, Kuivenhoven, Stijnman, Wilmer, Oostdam, Wilbrink en Bisschop. Vóór stemmen: Mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren van Stralen, A. Eikerbout, Groeneveld, Knuttel, F. Eikerbout, van Eek, Piekaar en Dubbeldeman. (De heer A. Eikerbout was inmiddels ter vergadering gekomen.) De artikelen 7 en 8 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 9, luidende: «Aanslagen, waarvan de invordering niet kan geschieden tengevolge van onvermogen of andere ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders geldige redenen, worden door Burgemeester en Wethouders oninvorderbaar verklaard." De heer Sanders. M. d. V. Uit dit artikel blijkt niet of dit geldt zoowel voor openbaar als voor bijzonder onderwijs. Uit de toelichting, die bij de vorige ontwerpen gegeven is. zou blijken dat het niet zou gelden voor het bijzonder onderwijs, omdat daar staat, dat, wanneer het schoolbestuur het schoolgeld int, het ook aansprakelijk is voor de opbrengst. Nu is dat toch dunkt mij vanzelf sprekend, dat, wanneer een schoolbestuur schoolgeld int, het aansprakelijk is voor hetgeen het ontvangt. Maar nu het geval dat zich even goed kan voordoen bij het bijzonder als bij het openbaar onderwijs, namelijk dat schoolgeld niet invorderbaar is. Het komt mij voor dat het dan onbillijk is daarvoor het bestuur van de bijzondere school aansprakelijk te stellen, te meer waar dit bestuur voor een deel de taak van de gemeente overneemt. Ik zou dus willen lezen «Aanslagen, zoowel voor het openbaar als het bijzonder onderwijs, waarvan de invordering niet kan geschieden enz." Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging .uit. De heer Meijnen. M. d. V. Indien het niet vanzelf sprak, dat de aanslagen zoowel voor de bijzondere als voor de openbare scholen gelden, wat de oninvorderbaarverklaring betreft, zou ik zeer het idee van den heer Sanders steunen, want waar de wet een volkomen gelijkheid heeft gebracht tusschen het bijzonder en het openbaar onderwijs ten aan zien van de publieke kassen, zou het niet aangaan op het punt van de oninvorderbaarverklaring een verschil te maken. Indien het dus niet vanzelf spreekt, dat die verklaring voor beide takken van onderwijs geldt, steun ik zeer het voorstel van den heer Sanders. Mevrouw van Itallievan Embden. M. d. V. Ik zou dit willen vragen. Als de invordering niet kan geschieden ten gevolge van onvermogen, valt dat dan onder het advies van de invorderende vereeniging, of is het de gemeente, die beslist dat het schoolgeld oninvorderbaar is? Indien het schoolbestuur dit mag zeggen zou het wel eens wat spoedig kunnen zeggen, dat er onvermogen is, en daarom zou ik te dien aanzien gaarne de controle van de gemeente hebben. Dan heb ik er niet op tegen dat hetzelfde voor beiden geldt. De heer van der Lip. M. d. V. Het is een min of meer lastige kwestie, die door den heer Sanders is aangeroerd. Oorspronkelijk was mijn standpunt, dat artikel 9 ook voor de bijzondere scholen zou kunnen gelden, namelijk voorzoover het schoolbestuur de inning aan de gemeente heeft overge laten, maar niet wanneer het schoolbestuur zelf int. Wanneer het schoolbestuur zelf int kan er, dunkt mij, geen sprake zijn van oninvorderbaarverklaring door Burgemeester en Wethouders. Wat beteekent oninvorderbaarverklaring? Dat de Gemeente-ontvanger wat deze posten betreft gedechargeerd is van zijn verplichting om die bedragen te innen. Maar het gemeentebestuur kan moeilijk de schoolbesturen déchargeeren wanneer deze zelf voor de inning zorgen. Wij hebben daarop geen controle, en weten niet welke moeite de schoolbesturen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 20