252
Ten slotte willen wij niet verzwijgen, dat wij eenigermate
den indruk hebben ontvangen, dat de klachten en de kritiek,
waaraan de gestie van het Burgerlijk Armbestuur van enkele
zijden blootstaat, en dat de stemming, die zoodoende sinds
eenigen tijd tegen dat bestuur wordt gemaakt, eerder haar
grond vinden in de omstandigheid, dat de ondersteuningen aan
uitgetrokken werklooze arbeiders worden uitgekeerd door het
Burgerlijk Armbestuur, dan wel in het feit, dat de uitkeeringen
zelf niet voldoende zouden zijn. Waar echter eenerzijds de
positie, welke het Burgerlijk Armbestuur onder de bestaande
wetgeving inneemt, niet maar willekeurig naar de inzichten
of wenschen van een bepaalde groep van personen kan
worden veranderd, en wij anderzijds de huidige uitkeeringen,
door het Burgerlijk Armbestuur verleend, zooals gezegd,
voldoende vinden, achten wij geen termen aanwezig om bij
dit Bestuur op hoogere uitkeeringen of op verandering in
zijne werkwijze aan te dringen.
Onder verwijzing naar het meergenoemde schrijven van
het Burgerlijk Armbestuur en onder herinnering aan de
mededeelingen, door den Voorzitter van dat Bestuur in Uwe
Vergadering van 43 dezer gedaan, geven wij U mitsdien in
overweging het adres van den Leidschen Bestuurdersbond
voor kennisgeving aan te nemen.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden 18 November 1921.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geven beleefd te kennen ondergeteekenden, resp. voorzitter
en secretaris van den Leidschen Bestuurdersbond
dat in de laatstgehouden vergadering van den Bond vele
klachten werden geuit over de onvoldoende wijze, waarop de
uitgetrokken werklooze arbeiders door het Burgerlijk Arm
bestuur worden ondersteund;
dat bij een nader ingesteld onderzoek bleek, dat er geen
sprake van is, dat de steunbedragen welke worden uitgekeerd,
ook maar eenigszins toereikend zijn om in de meest nood
zakelijke behoeften van de ondersteunden en hunne gezinnen
te voorzien.
dat zelfs in een groot aantal gevallen de werkïoozen werden
afgewezen, als zijnde niet «armlastig";
dat het door een en ander thans wel duidelijk wordt, dat de
overbrenging van de uitgetrokken werkïoozen naar het arm
bestuur een beduidende verslechtering voor de betrokkenen
tot gevolg heeft;
dat echter de werkïoozen zich beroepen op het feit, dat
Uwen Raad bij de behandeling van de adressen terzake instan-
telijk heeft uitgesproken, dat overbrenging van de werk
ïoozen naar het armbestuur niet het geven van onvoldoende
uitkeeringen mocht tengevolge hebben;
dat, nu uit de feiten blijkt, dat in bijna alle gevallen de
ondersteuning van het armbestuur veel geringer is dan de
laatst ontvangen gemeentelijke uitkeering, zij een beroep
doen op Uwen Raad, om, hetzij door beschikbaarstelling van
een verhoogd bedrag voor het Burg. Armbestuur, hetzij op
andere wijze te willen bevorderen dat aan de uitgetrokken
werklooze arbeiders behoorlijke ondersteuningen worden
gegeven
dat zij voorts Uwen Raad verzoeken wel te willen aan
dringen bij Burgemeester en Wethouders dat de toezegging,
gedaan door B. en W., dat de uitkeeringen aan georgani
seerde werklooze arbeiders zouden geschieden door middel
van de betrokken organisatie's ook inderdaad wordt nagekomen.
't Welk doende enz.,
Voor de Leidsche Bestuurdersbond,
H. J. Baart, voorzitter.
J. J. v. Stralen, secretaris.
Leiden, 7 December 4921.
Het Burgerlijk Armbestuur heeft de eer op uw verzoek,
vervat in het schrijven dato 21 Nov. 1921 No. 8, om uw
College van advies te dienen aangaande een ingekomen adres
van den Leidschen Bestuurdersbond over de wijze van steun-
verleening aan uitgetrokken werklooze arbeiders het volgende
te berichten:
Dit adres begint met te vermelden, dat in eene vergadering
van genoemden Bond vele klachten werden geuit over de
onvoldoende wijze, waarop de uitgetrokken arbeiders door het
Burgerlijk Armbestuur worden ondersteund.
Deze aanhef van genoemd adres bevreemdt het Burgerlijk
Armbestuur zeer, daar er nimmer klachten bij zijn bestuur
zijn ingekomen, hetgeen toch de meest aangewezen en een
voudigste weg zoude geweest zijn.
Zeer zeker zou men daarmede meer bereikt hebben, dan
thans het geval is. Want wat heeft men nu gedaan? Men
heeft namen van arbeiders, die men besparen wilde een gang
naar het Burgerlijk Armbestuur, prijs gegeven aan de publici
teit. Wij vinden een dergelijk noemen van namen eene on-
noodige krenking van de gevoelens der betrokken personen.
Voorts schrijft men in dit adres, dat er geen sprake van
is, dat de steunbedragen ook maar eenigszins toereikend zijn;
hierop moeten wij antwoorden, dat nauwkeurig overlegd is
geworden, alvorens een beslissing genomen werd. Bovendien
weel een ieder, dat rekening moet gehouden worden, met
hetgeen gedaan kan worden. Wekelijks wordt de uitgave der
ondersteuningen met ƒ300.a ƒ400.— vermeerderd. Eind
Sept. j.l was deze uitgave 1100.—, thans bedraagt dit
reeds 2800.per week, en nog staan wij pas aan het
begin van den winter.
Ook schrijft men dat een groot aantal gevallen afgewezen
werd, als zijnde niet „armlastig".
Zeer zeker zijn er personen afgewezen als zijnde niet arm
lastig, hiertoe zijn wij verplicht. Wij willen daarvan een voor
beeld geven: iemand heeft, na zijn uitkeering uit de werk-
loozenkas, voortdurend steun ontvangen uit de Gemeentekas,
terwijl zijn gezin niet alleen in de inkomstenbelasting aange
slagen is voor 6550,maar de man nog bovendien in de
vermogensbelasting aangeslagen staat.
Verder schrijft men, dat uit de feiten gebleken is, dat in
bijna alle gevallen de ondersteuning van het Burgerlijk Arm
bestuur veel geringer is, dan de laatst ontvangen gemeente
lijke uitkeering hier komen wij ten sterkste tegen op, daar
vaak de uitkeeringen niet alleen gelijk staan aan de gemeen
telijke uitkeeringen, doch ook menigwerf aan de uitkeeringen
van den Bond. Wij begrijpen evenwel waar hier op gedoeld
wordt; men wil niet, dat elk geval individueel behandeld zal
worden, doch daarvan kunnen wij niet afwijken.
En tenslotte verzoekt men den Raad te willen aandringen,
dat de toezegging gedaan door B. en W., dat de uitkeeringen
door middel van de betrokken organisaties geschieden zal,
wordt nagekomen.
Hierop kunnen wij antwoorden, dat alle aangiften van de
organisaties beantwoord worden, doch het Burgerlijk Arm
bestuur wil en mag geen dwang uitoefenen, wanneer werk
ïoozen zich persoonlijk aanmelden en persoonlijk ondersteuning
willen afhalen. Wij mogen hen niet dwingen, de uitkeeringen
niet anders dan door middel van de organisaties te ontvangen.
Ook is door ons geweigerd geworden de ondersteuningen ter
hand te stellen aan de vrouwen van bestuursleden der vak
organisaties, die daartoe door hare mannen gezonden werden.
Wij kunnen wel mededeelen, dat het bezwaar om zich
persoonlijk aan te melden en persoonlijk ondersteuning af te
halen, voor een groot deel alleen bij de besturen der organisa
ties bestaat, daar velen der werkïoozen, na door de organisaties
te zijn aangegeven, zich bovendien nog persoonlijk komen
aanmelden.
Dit dubbel aanvragen kan dus niet anders dan belemmerend
op de afdoening der zaken werken; zoo is voorgekomen, dat:
«uitgetrokken" werkïoozen zich den eenen dag melden, en
den volgenden dag weer kwamen (dus een dubbele gang naar
het B. A.) met een schrijven van hun bond; het antwoord
kwamen zij persoonlijk halen, hun bond kreeg schriftelijk
antwoord, en het slot was nog dat zij de ondersteuning
's Maandags persoonlijk afhaalden.
Na het hierbovenstaande aldus toegelicht te hebben, meent
ons bestuur uw geacht College te moeten adviseeren den
Raad voor te stellen, het adres van den Leidschen Bestuurders
bond voor kennisgeving aan te nemen. Immers wanneer men
werkelijk geen nevenbedoelingen heeft, doch alleen de eerlijke
bedoeling de uitgetrokken werkïoozen te helpen, dan is de
meest reëele en aangewezen weg, zich rechtstreeks tot het
Burgerlijk Armbestuur te wenden.
Namens het Burg. Armbestuur,
J. A. Bots, Voorzitter.
A. M. de Vries, Secretie,
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders te Leiden.