538
WOENSDAG 14
DECEMBER 1921.
dat van den kant van Burgemeester en Wethouders in de
exploitatievoorwaarden bepalingen worden opgenomen omtrent
de arbeidsvoorwaarden van die menschen. Die zijn vrijwel
ongeregeld. Ze maken onmatig lange dagen, ze verdienen een
laag loon, en de gemeente, die toch eigenares is van de
zweminrichting, trekt zich weinig of niets daarvan aan. Nu
dus vaststaat, dat die menschen in den winter niet meer bij
de Lichtfabrieken onder dak zullen worden gebracht, is het
toch noodig op andere wijze voor hen te zorgen. Ik zou dus
Burgemeester en Wethouders willen vragen of zij geen be
sprekingen willen voeren met het Bestuur van de Leidsche
Zwemclub, opdat die menschen, als zij aan kant worden ge
zet, in het genot worden gesteld van een wachtgeld vanwege
die Leidsche Zwemclub. Dat is toch wel het allerminste, wat
wij van Burgemeester en Wethouders mogen verwachten.
Een van de betrokken personen heeft nu een baantje ge
kregen. Hij was eerst naar het Armbestuur verwezen, de
gewone weg als iemand zonder werk komt. Hij is nu aange
steld als controleur, maar toch ook weer bij het Armbestuur
Er zijn echter meer personen en voor die anderen is nog geen
plaatsing gevonden. Ik verzoek dus Burgemeester en Wet
houders te willen toezeggen, dat ze met het bestuur van die
Zwemclub de zaak eens willen bespreken en willen trachten
voor die menschen een wachtgeld te doen vaststellen. Ik zal
gaarne het antwoord van den Wethouder vernemen.
De heer Bots. M. d. V. Ik zou hierop willen antwoorden,
dat het hier een seizoenarbeid betreft, en het gaat toch niet
aan, dat men daarvoor een voljaarsinkomen geniet; in den
regel bestaat dat niet. Tot nu toe hebben die menschen zeer
geregeld 's winters werk kunnen vinden en op die manier
moet het ook voortaan gezocht worden. Ze moeten zelf trachten
iets te krijgen. Dat het toevallig samenvalt met verminde
ring van personeel aan de Gasfabriek, is jammer, maar het
is toch niet uitgesloten, dat het daar voortaan ook weer anders
wordt. Ten slotte zijn zij in dienst van die vereeniging, en
het gaat toch niet aan van de gemeente te eischen, dat zij
ervoor zorgt, dat die menschen ook 's winters werk vinden.
Burgemeester en Wethouders zijn wel bereid, om zooveel
mogelijk die menschen te plaatsen in alle takken van dienst
waar er behoefte aan is. Meer kunnen zij niet doen.
De heer Van Stralen. M. d. V. Ik ben slechts gedeeltelijk
bevredigd door het antwoord van den Wethouder.
De heer Bots zegt: het is seizoenarbeid. Dat is iets wat wij
allen weten. Des winters wordt niet gezwommen; maar vast
staat toch, dat het bestuur der zweminrichting overtuigd was
van de wenschelijkheid, dat die menschen des winters aan
werk werden geholpen. Het zijn vaste menschen. De zwem
club heeft hen elk jaar des zomers noodig en het bestuur zou
niet gaarne zien dat het het volgend jaar weder andere men
schen in dienst moest nemen. Die menschen hebben er dus
werkelijk wel ernstig aanspraak op, dat zij geholpen worden
in den winter.
In vorige jaren heeft het bestuur der inrichting dan ook het
mogelijke gedaan, door.in contact te treden met de Directie
der Lichtfabrieken, ten einde des winters voor die menschen
een onderkomen te vinden. Nu dit niet mogelijk is, vind ik
het voor de hand liggen dat men op andere wijze tracht voor
die menschen een oplossing te vinden en dat men, als zij
geen werk kunnen vinden, de zaak voor hen in orde maakt
door hun b. v. wachtgeld gedurende den winter uit te keeren.
Daartegen kan geen bezwaar bestaan, want de exploitatie
van deze zweminrichting wijst een batig saldo van 850.—aan.
De Voorzitter. De bewaking alléén kost meer dan dat
geheele z.g. batig saldo, zoogenaamd, omdatjdaarbij geen reke
ning is gehouden met rente en afschrijving.
De heer Van Stralen. Ik hoop, dat Burgemeester en
Wethouders zullen probeeren op die manier iets voor die
menschen te doen. Dan zal ik mij onthouden van het voor
stellen eener motie.
De heer Bots. M. d. V. Het bestuur van de inrichting heeft
zeer veel voor die menschen gedaan.
Het* bestuur heeft aanhoudend de opmerkzaamheid van
allerlei gemeente-instellingen en van Burgemeester en Wet
houders op die menschen gevestigd en dientengevolge is één
persoon bij het Burgerlijk Armbestuur geplaatst.
De Voorzitter. Ik kan mededeelen, dat de andere persoon
ook een plaats heeft gekregen. De heer Driessen heeft het
ons college medegedeeld.
De heer van Stralen zal ten slotte zelf wel inzien, dat wat
hij zegt omtrent wachtgeld niet opgaat. Men stelle zich eens
voor: er is een gelegenheid wTaar éénmaal per week een
voorstelling gegeven wordt en waar iemand één dag per week
als bureaulist optreedt; moet zoo iemand nu gedurende de
5 andere dagen op wachtgeld gesteld worden?
Men weet dat er betrekkingen zijn, die slechts 4 of 5
maanden per jaar vervuld worden; men kan de menschen
dan niet gedurende de overige maanden van het jaar op
wachtgeld stellen.
De heer van Stralen. Men laat die menschen wel 7 dagen
in de week werken. Dat mag wel!
De Voorzitter. Het is inhaerent aan de betrekking, dat
de menschen slechts eenige maanden in het jaar bij de zwem
inrichting werkzaam zijn. Men kan moeite doen dat de menschen
in de overige maanden elders een plaats krijgen, maar men
kan hen niet op wachtgeld gaan stellen.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnr 148 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs 149 tot en met 155 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 156, luidende: DÜitgaven voor
de Bank van Leening21822.—".
De Voorzitter. Bij dit volgnummer komt tevens in be
handeling de begrooting van de Bank van Leening.
De heer Kuivenhoven. M. d. V. In de afdeelingen heb ik
de opmerking gemaakt, dat de uitgaven voor de Bank van
Leening steeds hooger worden. Ze zijn in de laatste twee
jaren aardig vooruitgegaan. In 1920 bedroegen ze 16943.—
thans wordt geraamd 21822.
Toen de tegenwoordige Directeur van de Bank van Leening
was benoemd,, zeide deze zelf, dat dergelijke inrichting niet
alleen moet voldoen aan de haar gestelde eischen doch dat zij
zich zelf ook zou moeten kunnen bedruipen; maar nu blijkt,
dat wij daarvan hoe langer hoe meer verwijderd raken.
Burgemeester en Wethouders zeggen in hun antwoord, dat
vroeger ten behoeve van dit bedrijf uit andere posten geput
werd, doch dat thans alle uitgaven voor het bedrijf op de
begrooting van het bedrijf zijn gebracht. Ik acht het niet den
juisten weg om dergelijke kosten goed te maken uit andere
posten.
Een Bank van Leening is een zaak, die in dezen tijd feitelijk
geen recht van bestaan meer heeft en ik zou Burgemeester
en Wethouders willen vragen of zij geen maatregelen zouden
overwegen om deze zaak, in plaats dat er hoe langer hoe
meer geld aan besteed wordt, geheel van de baan te schuiven.
De heer van Eck. In de afdeelingen is de opmerking ge
maakt, dat de kosten van de Bank van Leening zoo hoog zijn
en toen is door Burgemeester en Wethouders geautwoord, dat
bij Commissarissen plannen in overweging zijn, onder andere
om de tarieven van rente en administratiekosten te verhoogen.
Tegen dat in overweging nemen heb ik geen bezwaar, maar
ik hoop dat het bij overwegen blijft en dat, wanneer die
overweging leidt tot een of ander voorstel, Burgemeester en
Wethouders dat ter zijde leggen.
Ik zou het verbazend weerzinwekkend vinden, wanneer van
credieten, welke verleend moeten worden grootendeels aan
maatschappelijke schipbreukelingen, de gemeente nog meer
rente trok dan totnogtoe. Het lijkt mij een weerzinwekkende
bron van inkomsten om daarvan rente te trekken. Ik zou er
integendeel meer voor gevoelen, dat de gemeente aan derge
lijke personen rentelooze voorschotten verstrekte. Dat zou
meer op den weg van de gemeente liggen dan verhooging
van rente.
De heer Wilmer. M. d. Y. Het is voor mij betrekkelijk
gemakkelijk, het in het midden gebrachte te beantwoorden.
Er is door den heer Kuivenhoven gezegd, dat het tekort van
de Bank van Leening veel te groot is, daarna is door den
heer van Eck gezegd, dat het tekort eigenlijk nog grooter
moest zijn, hij zou er voor zijn, om de menschen gratis te
laten leenen. Ik geef toe, dat het tekort groot is. Nu heeft
de heer van Eck al opgemerkt, dat er een voorstel is van het
Bestuur van ,de Bank van Leening
De heer van Eck. Is het al een voorstel geworden?
De heer Wilmer ingediend bij Burgemeester en Wet
houders, om het tarief te verhoogen. Maar dat is toch niet
zoo weerzinwekkend als de heer van Eck het voorstelt. Men
moet onderscheiden tusschen administratiekosten en rente.
Volgens het ingediende voorstel zou de rente hetzelfde blijven,
maar de administratiekosten zouden worden verhoogd. Men
moet daarbij niet vergeten, dat rente en administratiekosten
al van een eeuw terug dateeren, ik heb de juiste cijfers niet
bij mij, maar tientallen jaren al zijn die cijfers dezelfde
gebleven. Als dus nu een voorstel wordt ingediend om die