WOENSDAG 14 DECEMBER 1021. 557 De heer Van Eck. M. d. V. Ik heb het woord gevraagd voor een persoonlijk feit. De heer de Lange heeft mij ver weten, dat ik als Commissaris der Lichtfabrieken incorrect ben opgetreden, en ik wil mij daartegen verdedigen. Het spreekt vanzelf, dat ik in de Commissie een zeer moeilijke positie inneem, omdat ik daar vergader met leden van den Raad, die op een geheel ander standpunt staan dan ik, maar dat neemt niet weg, dat ik steeds correct hoop op te treden. Mijn standpunt is dit, dat, als de Directeur een vertrou welijk schrijven mededeelt, ik daarvan geen gebruik zal maken, maar als ons cijfers worden medegedeeld, meen ik, dat die, waar het hier een publieke instelling geldt, ook in het publiek kunnen worden bekend gemaakt. De Raad heeft even goed recht die cijfers te weten. Als in een vergadering van de Commissie van de Lichtfabrieken wordt gezegd, dat iets van vertrouwelijken aard is en daarover niet mag gesproken worden, dan zal ik mij daaraan houden, tenzij ik vooruit bezwaar maak. Als wij de zaken van de fabrieken bespreken, komt het telkens voor, dat ik omtrent een of ander punt voor lichting van het personeel behoef en ik met leden van het personeel daarover spreek, maar ik ben mij niet bewust ooit iets te hebben medegedeeld, dat van vertrouwelijken aard was of waarvan was gezegd, dat het van vertrouwelijken aard was. Indien ik dat deed, zou ik het tevoren zeggen. Hier geldt het cijfers, welke de Directeur aan Commissarissen heeft over gelegd, en ik behoef niet te vragen aan den accountant of die juist zijn. Als de Directeur ze overlegt, neem ik ze voor juist aan. De Voorzitter. Het voorstel van den heer van Eck strekt om den post met 115.000.te verminderen en dus van 714.230 terug te brengen tot 599 230. Wordt dat voor stel aangenomen, dan wordt daarmede implicite door den Raad beslist, dat Burgemeester en Wethouders zullen komen met een voorstel tot wijziging van de verordening op het gebruik van electriciteit in dien zin, dat de prijs van de gewoon geleverde electriciteit wordt verminderd met 5 cent per eenheid en een overeenkomstige verlaging zal worden aangebracht in de prijzen voor de electriciteit, geleverd voor andere doeleinden, zooals voor verwarming, verlichting over den dubbelen meter enz. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer van Eck wordt in stemming gebracht en met 17 tegen 9 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, Bisschop, Sanders, Oostdam, Mulder, Huurman, Pera, Bots, de Lange, van der Lip, F. Eikerbout, Schoneveld, Meijnen, Splinter, Ruiven- hoven, Wilmer en Wilbrink. Vóór stemmen: de heeren Dübbeldeman, van Eck, Sijtsma, A. Eikerbout, Mevrouw DübbeldemanTrago, de heeren Piekaar, Eerdmans, Knuttel en Groeneveld. De begrootingen van de Stedelijke Fabrieken van Gas en van Electriciteit worden vervolgens zonder hoofdelijke stem ming goedgekeurd, waarna ook volgnr 26 zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen. Volgnr 27 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming aangenomen. Bij volgnr 28 wordt de begrooting van de gestichten Ende geest, Voorgeest en Rhijngeest zonder beraadslaging of dioof- delijke stemming goedgekeurd, waarna dit volgnr eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt aange nomen. Bij volgnr 29 wordt de begrooting van het Openbaar Slacht huis zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedge keurd, waarna dit volgnr eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt aangenomen. Bij volgnr 30 wordt de begrooting van het Grondbedrijf zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd, waarna dit volgnr eveneens zonder beraadslaging of hoofde lijke stemming wordt aangenomen. De volgnrs 31 tot en met 35 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr 36, luidende: vOpcenten op de hoofdsom der vermogensbelastingf 14518.—". De Voorzitter, Bij dit volgnummer komt tevens in be handeling het voorstei van den heer van Eck, luidende: »De Raad besluit tot heffing van 100 opcenten op de ver mogensbelasting, zoodat dientengevolge de post opcenten op de hoofdsom der vermogensbelasting met 82269.zal moeten worden verhoogd." Ik merk op, dat ik dit eigenlijk geen voorstel kan noemen. Er beslaat een verordening tot heffing van opcenten op de hoofdsom der vermogensbelasting; die is nog pas kort geleden door den Raad vastgesteld en Koninklijk goedgekeurd. Men kan nu een hooger bedrag op de begrooting zetten, maar het lijkt mij niet de goede manier. Waarom komt men niet met een voorstel om in artikel zooveel van die verordening het cijfer 15 te veranderen in 100? Dat is een veel regel matiger weg. Feitelijk hebben wij hier niet te doen met een voorstel en ook niet met een motie. Men late liever den Raad uitspreken, dat de opcenten op de vermogensbelasting verhoogd moeten worden en Burgemeester en Wethouders uitnoodigen met een desbetreffend voorstel te komen. Ik wil nu, omdat ik niet lastig wil zijn, het .voorstel van den heer van Eck als een motie beschouwen; maar ik zou den leden willen verzoeken om, zooals in elk publiekrechtelijk lichaam geschiedt, als zij iets willen voorstellen, dat in den goeden vorm te doen. Het voorstel van den heer van Eck wordt voldoende onder steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer van Eck. M. d. V. Ik geef toe, dat u formeel gelijk hebt; maar aan den anderen kant lijkt het mij gewenscht om deze zaak te behandelen bij de bégrooting: anders zitten wij altijd midden in het jaar met, dergelijke zaken. Wij zitten er thans eenmaal voor. De Voorzitter. Het is niet de regelmatige weg. Deze zaak heeft allen tijdzij heeft niets met de begrooting te maken. De heer van Eck. M, d. V. Ik begrijp het, maar als de Raad een beginseluitspraak doet De Voorzitter. U kunt op dit oogenblik niet dezen post verhoogeri. U kunt even goed de opcenten op de personeele belasting willen veranderen. Hebt u ooit vernomen, dat bij de behandeling van een begrooting in de Tweede Kamer in eens een belasting gewijzigd werd? Ik heb er nooit van gehoord; het is zonder praecedent. Als er in de Kamer der gelijk voorstel gedaan werd. dan zou het niet eens in behan deling genomen worden door den Voorzitter. Zooals ik echter reeds gezegd heb, ik wil het voorstel van den heer van Eck niet op formaliteiten doen vallen en er alle recht aan laten wedervaren en daarom beschouw ik het als een motie. De heer van Eck. M. d. V. Ik acht het heffen van opcenten op de vermogensbelasting een van de gelukkigste wijzen voor een gemeente om aan de noodige middelen te komen. Wij hooren hier telkens vragen: waar vandaan moet het geld komen? Ik zou zeggen: in de eerste plaats van de menschen, die het hebben. Wanneer wij ons aansluiten bij de belasting op het vermogen, dan wetén wij zeker, dat het geld in de eerste plaats gehaald wordt van degenen, die inkomsten trekken uit hun vermogen, die dus in elk geval wat bezitten. Ik had liever gewild, dat het voorstel was aangenomen in verband met de verlaging van den electrieiteitsprijs, maar nu deze door den Raad afgewezen is, kunnen deze opcenten, als die verhoogd wórden en aan de gemeente grootere inkom sten verzekeren, in elk geval gebruikt worden tot verlaging van den hoofdëlijken omslag. Deze belasting is betrekkelijk weinig drukkend. Er wordt eerst belasting geheven van een vermogen van 16000.menschen met een vermogen tus- schen de 16000.en 30000.— betalen niet meer dan 2.per 1000.boven de f 15000.heeft men meer dan 30000.dan wordt van elke 1000.f Lgeheven. Die belasting is dus niet drukkend en voorzoover zij drukt, drukt zij alleen op hen, die een bepaald vermogen hebben. Als wij pogingen willen aanwenden om den hoofdelijken omslag, die velen drukt, die het eigenlijk niet kunnen missen, minder zwaar te maken, dan bieden de opcenten op deze belasting een uitstekende gelegenheid. Het is niet overdreven wat ik wil doen, want, al heb ik er geen aanteekening van gehouden, Leiden zou niet de eenige plaats zijn, waar dat zou gebeuren. Ik heb gezien, dat b.v. ook te Schiedam, Hengelo en Harlingen 100 opcenten op de vermogensbelasting worden geheven. Men zal natuurlijk weer met hetzelfde bezwaar van altijd komen, n.l. wij mogen de belasiing'voor de gegoeden niet al te zeer opdrijven, want dat maakt, dat de gegoeden zich hier niet komen vestigen. Daaraan kunnen wij ons niet storen. Als dat wel het geval was, zouden wij dezelfde houding moe ten aannemen als men in Oegstgeest heeft gedaari. Ons mede lid, de heer Schoneveld, zal zich herinneren, dat men daar zelfs geen progressie in de inkomstenbelasting wilde invoeren,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 25