554 WOENSDAG 14 DECEMBER 1921. Amsterdam. Dus volgens Bartjens en volgens de sociaal democraten van Amsterdam zouden wij te Leiden, zonder dat gemeentebedrijf uit te buiten, een winst van ƒ360000. mogen maken: en wij ramen maar een winst van 154000. dus nog lang niet de helft. Wat zijn wij, bourgeois van Leiden, dan toch buitengewoon billijk in de exploitatie van onze gemeentebedrijven tegenover de semi-sociaal-democra- tische bedrijvenexploitatie van Amsterdam. Ik hoop, dat het mij gelukt is aan te toonen, dat het niet is een socialistisch voorstel dat de heer van Eek gedaan heeft. Het is een opportunistisch voorstel van hem. Welnu, ik ben op mijn tijd opportunistisch. Ik hoop te zijn een goed anti-revolutionair; maar men mag op zijn tijd ook wel eens opportunistisch handelen. Dat neem ik voor mijn rekening, Mijnheer de Voorzitter. Nu is een van de dingen, welke wij als gemeentebestuur te doen hebben, ons af te vragen: hoe krijgen wij op de beste manier bijeen de ontzettende sommen, die wij voor onze gemeentelijke huishouding tegenwoordig noodig hebben Nu hebben wij slechts een zeer beperkte keuze. Wij hebben in de eerste plaats, nevens de andere gemeentelijke belastingen, als den grooten sluitpost onzen hoofdelijken omslagverder hebben wij enkele bijdragen van het Rijk en dan hebben wij onze Lichtfabrieken. In het electriciteitsbedrijf zit een actief van 6 millioen en nu is het voorstel om uit die fabriek te putten een winst van ƒ150.000. De heer Knuttel. Behalve de rente. De heer de Lange. Natuurlijk na aftrek van al de kosten. Dat is een dividend van 2f Is dat nu buitenmatig? Naar mijn oordeel moeten de ingezetenen voor hetgeen de gemeente bedrijven voortbrengen niet uitsluitend betalen den kostprijs, maar wij mogen daar gerust zulk een bagatelle opleggen. Voor de gasfabriek is het nog veel minder. In die fabriek zit een kapitaal van plus minus 3 millioen en uit die fabriek wenschen wij een geraamde winst te maken van ƒ3800. Die bedragen behoef ik slechts te noemen om te bewijzen, dat die winst voor de gasfabriek absoluut niets beteekent. Waar de zaak zoo staat, geloof ik, dat wij ons niet moeten laten beïnvloeden door de al te eenvoudige stelling van den heer van Eek, dat de ingezetenen niet meer mogen betalen dan den kostprijs voor electriciteit en gas, omdat wij daar door genoodzaakt zouden zijn om den hoofdelijken omslag weer eens minstens, al zou het voorstel om 85 opcenten meer op de vermogensbelasting te heffen worden aangenomen, met ƒ130000.te verhoogen. Ik acht dat zoo irrationeel, dat ik den Raad sterk aanbeveel het voorstel van den heer van Eek te verwerpen en de begrooting goed te keuren, zooals die door de Commissie voor de Lichtfabrieken is ingediend. Laat ik er dit bijvoegen, dat ik het met den heer Eiker bout eens ben, dat, als wij dit doen, wij daarmede niet besluiten, dat voor de electriciteit gedurende het geheele jaar die prijs zal worden gehandhaafd. De heer van Eek zegt dat ten onrechte. Hij heeft lang genoeg in de Gascommissie en in den Raad gezeten om te weten, dat, als er een behoorlijke aanleiding toe bestaat, wij met een voorstel tot prijsverlaging komen. Verleden jaar hebben wij gezegd, dat de prijs van het gas zou verlaagd worden, als de nieuwe stokerij in werking zou komen. Ofschoon dit laatste zeker nog drie maanden zal duren, hebben wij, omdat de toestand het toeliet, toch den prijs verlaagd. Als de toestand blijft zooals die is, dat wil zeggen als die zich geregeld in daarvoor gunstige richting blijft ontwikkelen, dan mag in den loop van het jaar 1922 een voorstel worden verwacht om ook aan den electriciteits- prijs wat te doen. Ik onderschrijf ook de juiste opmerking van den heer F. Eikerbout, dat wij niet uit het oog mogen verliezen, dat wij de gas- en electriciteitsprijzen niet los van elkander mogen behandelen. Het is één bedrijf en bij dat bedrijf behoort een prijzenpolitiek van beide artikelen; dat is in het voordeel van het bedrijf. Wij kunnen nooit den eerien prijs beschouwen los van den andere; wij moeten het geheele bedrijf bij de prijzenpolitiek in oogenschouw nemen, teneinde de belangen van het bedrijf goed te. behartigen. De heer Wilmer. M. d. V. Met groote aandacht heb ik het betoog van den heer de Lange gevolgd. Het is mij opgevallen, dat de Wethouder zijn betoog met een argument had kunnen versterken. Ik wil dat opzettelijk in het midden brengen. Als op dit oogenblik door de verbruikers van de electriciteit volgens de raming aan de fabriek een winst zal worden bezorgd van 150000.dan zou, indien die winst werd geschrapt en werd gezegd, dat de prijs zoozeer moest worden verlaagd, dat die winst niet meer werd gemaakt, dat bedrag van 150000.volgens de berekening van den Wethouder op den hoofdelijken omslag moeten worden gelegd. Nu lijkt oppervlakkig de redeneering heel juist; dan is het niet anders dan een verschuiving van lasten van het eene gedeelte van de burgerij op het andere. Ik zeg «oppervlakkig", maar geheel juist is die redeneering niet. Wanneer wij van het electrici teitsbedrijf de winst schrapten, zou de derving van die winst geheel gedragen moeten worden door de Leidsche burgerij, terwijl op dit oogenblik die winst niet geheel, doch slechts voor een betrekkelijk gering deel, door de Leidsche burgerij wordt betaald. De dorpen, die van ons de electriciteit be trekken en daardoor aan de fabriek een zekere winst ver schaffen, helpen Leiden om den hoofdelijken omslag niet zwaarder te maken dan die is. En nu kunnen wij wel zeggen «laten de bewoners van die dorpen dan maar wat minder betalen", maar, waar de hoofdelijke omslag van steden en dorpen zoo verschillend is, gaat het niet aan om voor de ingezetenen der dorpen den prijs van de electriciteit zoo laag te stellen, dat de stad Leiden, waar toch reeds zoo veel belasting wordt betaald, de electriciteit aan die gemeenten zonder winst zou leveren. Ik meende deze practische opmerking te moeten maken. Als wij de winst van de electriciteitsfabriek laten schieten, ontlasten wij de dorpen van een groot bedrag, dat zij anders aan Leiden betalen, en leggen wii dat bedrag geheel op de Leidsche bevolking, zoodat deze tienduizenden zal moeten betalen, welke anders in de gemeentelijke schatkist worden gebracht door de dorpen in de omgeving. In alle bescheidenheid heb ik dit ter adstructie van het betoog van den Wethouder willen opmerken. De heer van Eck. M. d. V. In de eerste plaats de kwestie van de retributie. Wat de Wethouder tegen mij heeft aange voerd was niet bijzonder sterk. De juistheid van de vergelijking, welke ik gemaakt heb met andere bedrijven van denzelfden aard, zooals het waterleidingbedrijf en de tram, heeft hij moeten toegeven. De vergelijking met particuliere inrichtingen gaat niet op, want deze dienen alleen om winst te maken. Het interesseert ons niet of er winst wordt gemaakt, maar of het een gemeentebedrijf goed gaat interesseert ons wel, want dat is een gemeentebelang. Ik zal mij bepalen tot het uitbrengen van mijn stem tegen den post der retributie. De heer de Lange heeft gevraagd hoe ik aan die cijfers kom. Ja, ik ben er op dezelfde wijze aan gekomen als de Wethouder er aan gekomen zou kunnen zijn. De Directeur heeft medegedeeld: in October staat het zoo, en op dezen staat afgaande, vermoed ik, dat het aan het einde van het jaar zoo zal zijn. Het is natuurlijk een vermoedelijke raming, maar in elk geval, ik mag op die cijfers vertrouwen. Al mag de uitkomst misschien meer of minder tegenvallen, die cijfers zijn te gebruiken. Ik had echter gedacht, dat de heer de Lange met allerlei schrikbeelden zou komen en tegen mij zou aanvoeren, dat de toestand van de Lichtfabrieken lang zoo gunstig niet is als ik mij had voorgesteld. Ik had nog een en ander bewaard om daartegen aan te voeren en dat zal ik thans gebruiken. In de eerste plaats, de heer de Lange heeft het over een anderen boeg gegooid en heeft gezegd er mag winst gemaakt worden, het is niet in strijd met het principe van de sociaal democratie om winst te maken. Nu, in strijd er mede is het niet, maar het is meer in overeenstemming met onze opvat tingen, dat uit de gemeentebedrijven geen winst wordt gemaakt. Er is in den boezem van de partij daaromtrent wel wat verschil van meening, maar ik geloof, dat degenen, die zorgen, dat er geen winst wordt gemaakt, dichter bij het sociaal-democratische principe staan dan zij, die maken, dat er wel winst wordt behaald. De heer Knuttel, lk weet niet wat het sociaal-democratisch principe is. De heer van Eck. Ik denk, dat ik er wat beter van op de hoogte ben dan de heeren de Lange en Knuttel, en als men in Amsterdam verkeerd handelt ik weet niet of dat de wensch is van den sociaal-democratischen Wethouder misschien wel onder den druk van den Gemeenteraad, is dat voor ons nog geen aanleiding om dat ook te doen. Ik begrijp niet, dat wij voor de electriciteitsfabriek niet hetzelfde zouden kunnen toepassen als voor de gasfabriek. Voor deze laatste wordt het batig saldo geraamd op 3800.en ik wil voor het electriciteitsbedrijf een batig saldo van 35000.— over laten. Hetzelfde wat de heer Wilmer heeft aangevoerd tegen de verlaging van den electriciteitsprijs, waardoor de winst zou vervallen, had hij evenzeer moeten aanvoeren tegen de lage raming van de winst van de gasfabriek. Volgens de redeneering van den heer Wilmer zou men ook op de gas fabriek een veel hoogere winst moeten maken. Maar de toe stand van de Lichtfabrieken is naar mijn meening nog wel zoo gunstig als ik dien heb voorgesteld. Ik heb geen onwaar heid gesproken, maar ik heb niet alles verteld. Ik geloof dit in antwoord aan den heer Knuttel dat de winst, welke op de fabriek zal worden gemaakt en reeds ten deele is ge maakt, in het begin van het jaar nog niet was te voorzien, omdat toen de kolenprijzen zooveel hooger waren. Volgens

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 22