WOENSDAG 14 DECEMBER 1921. 553 dan zeggen. Dan weet althans de burgerij van Leiden, welke politiek gevoerd wordt. l)an weten de kiezers ook, dat het er op toe gelegd wordt een flinke winst te maken met de Gasfabriek. Een winst van 2 ton per jaar maakt men niet ongemerkt, als het ware bij ongeluk. Daarom vind ik de voorstelling van den gang van zaken in den loop van het jaar niet juist weergegeven. De heer Mulder. M. d. V. Er zit voor mijn gevoel altijd iets scheefs in, dat eigenlijk de met de Lichtfabrieken be haalde winst dienst moet doen om zoo mogelijk de belasting wat lager te houden. Als er winst gemaakt wordt, dan heeft dat natuurlijk ook invloed op de inkomsten der gemeente en het is altijd iets geweest wat mij niet erg aangenaam aan doet, dat eigenlijk op een andere wijze de enkelingen, de verbruikers van gas en electriciteit, dat gedeelte der belasting moeten betalen, dat eigenlijk betaald moest worden door de geheele burgerij. Toch acht ik het een voorrecht dat wij op de Lichtfabrieken winst maken. De heer Knuttel zegt: het was te voorzien. Ik heb dat ook gemeend, maar ik geloof, dat de heer Knuttel evenmin heeft kunnen voorzien, dat het bedrag der winst zoo hoog zou zijn. Ik geloof, dat wij werkelijk aan de burgerij in haar geheel genomen inderdaad een grooten dienst zouden bewijzen als wij den prijs van de electriciteit, vooral voor kracht maar ook voor licht, zoo laag mogelijk konden stellen. Dat zou zeer veel invloed hebben op de industrie en dat zou ook van invloed zijn op' de werkloosheid. Dat zou natuurlijk op het oogenblik, door de verschillende oorzaken van de malaise, wel niet van dien aard zijn, dat het de industrie zou kunnen redden, maar- het zou de zaak toch ten goede kunnen komen. Toch geloof ik, dat hier door Burgemeester en Wethouders met bijzondere wijsheid is gehandeld. Als ik dan verder ver neem de mededeeling van een lid van de Commissie voor de Lichtfabrieken, dat een onderzoek in dezen zal worden inge steld, dan mag ik vertrouwen, dat, als het maar eenigszins op goeden grond mogelijk is, een voorstel van Burgemeester en Wethouders zal komen om ook den prijs voor electriciteit, vooral voor kracht, te verlagen. üp dit oogenblik zal ik dus medegaan met wat hier door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld. De heer de Lange. M. d. V. Ik moet beginnen met op te merken, dat, als ik het wel begrijp, de mondelinge toelichting van den heer van Eek nog verder reikt dan zijn schriftelijk voorstel. Zijn schriftelijk voorstel houdt in, om de ontvangsten van de Stedelijke fabrieken van Gas en Electriciteit te verminderen met 115000. maar in zijne mondelinge toelichting vlocht hij tevens de mededeeling, dat hij ook voorstelt de retributiën te schrappen. Dat gaat buiten die vermindering met 115000.om. Dus wij hebben twee voorstellen: het schrappen van de retributiën, bedragende voor gas en electriciteit 98000.—, en het ver minderen van het winstcijfer met 115000.In totaal wil de heer van Eek dus dezen post verminderen met 213500. De Voorzitter. Ik doe den heer de Lange opmerken, dat ik van den heer van Eek niet gekregen heb een voorstel tot schrapping van den post: Retributiën; wij hebben dus voor- loopig alleen te maken met het voorstel betreffende de ver mindering van dit volgnummer met 115000. De heer de Lange. M. d. V. Zoolang de heer van Eek niet voldaan heeft aan het Reglement van Orde en zijn tweede voorstel niet schriftelijk heeft ingediend, zal ik mij moeten beperken tot het eerste voorstel. Maar ik geloof, dat het beter is dat de heer van Eek voldoet aan den wenk van den Voor zitter en het voorstel betreffende de retributiën ook schriftelijk indient. Beide zaken hangen nauw samen. Wij kunnen kwalijk over de eene zaak spreken en over de andere zwijgen, terwijl het dezelfde begrootingspost betreft. Dus het resumé van hetgeen de heer van Eek voorstaat is een vermindering van de opbrengst met ƒ213000. De vraag, waarmede dit gecompenseerd zou moeten worden, ligt onmiddellijk voor de hand. Ik wil dus even aanroeren, dat er een voorstel van den heer van Eek is om volgnr 36 (opcenten op de hoofdsom der vermogensbelasting) te verhoogen met een bedrag van 80000. ongeveer: zoodat nog gevonden zal moeten worden, ook in den gedachtengang van den heer van Eek, een dekking van f 213Ó0Ü.80000.— 133000.—. De heer van Eek moge ons mededeelen, hoe hij die dekking wil vinden. Nu zegt de heer van Eek, dat hij onder andere vrijmoedig heid heeft gevonden voor de indiening van zijn voorstel in de onverwacht gunstige resultaten, welke de Lichtfabrieken opleveren over 1921, voor zoover de resultaten bekend zijn. Nu weet de heer van Eek van die resultaten evenveel als ik; maar hij noemt geheel andere cijfers dan ik. Dus hij leest de resultaten anders. Volgens den staat, dien Commissarissen maandelijks krijgen, is het batig saldo van de Gasfabriek einde October 84000. en dat van de Electriciteitsfabriek 24000. totaal 108000. De heer van Eek geeft geheel andere cijfers. Hoe hij daaraan gekomen is, is mij een raadsel; maar het zal ons wel opeen of andere wijze duidelijk worden. De heer van Eek beweert, wat de retributiën betreft, twee dingen. Retributie is, zegt hij, een verkapte belasting; en hij wijst er verder op, dat er inconsequentie zou zijn in het heffen dier verkapte belasting, doordat zij wel geheven wordt van de kabels en buizen der Lichtfabrieken en dat zij niet geheven wordt van de rails van de tram en van de buizen der water leiding. De heer van Eek heeft, wat de vergelijking met tram en waterleiding betreft, gelijk; er wordt van de waterleidingmaat schappij geen retributie gevraagd voor hare buizen in den publieken grond, en van de tramwegmaatschappij voor de rails ook niet; maar dat bewijst toch niet dat het verkeerd zou zijn om wel een retributie te heffen voor de buizen en kabels van de Lichtfabrieken. Wat de waterleiding aangaat mag ik er op wijzen, dat de concessie dateert van 1876 en dat in die dagen Leiden zoo verrukt was dat men drinkbaar water zou krijgen en dat men er zoo weinig idee van had dat het een lucratieve onderneming zou zijn om Leiden van drinkbaar water te voorzien, dat men er toen zelfs niet aan zou hebben durven denken om den concessionaris een retributie op te leggen. Men stelde zich toen blijkbaar voor dat het mooi zou zijn als de aandeelhouders 5 procent maakten van het maat schappelijk kapitaal. Zoo stel ik mij geschiedkundig den gang van zaken voor omtrent de concessievoorwaarden van de duinwaterleiding. Nu kunnen wij gemakkelijk zeggen, dat men in die dagen de zaak fout bekeken heeft, maar dat blijkt achteraf meermalen. Wat de aanleiding is geweest om geen retributie te heften voor de rails van de tram, weet ik niet. Ik vermoed, dat de overweging deze zal geweest zijn. Een tramwegonderneming is altijd gebleken een onderneming te zijn die vrij slecht rendeert: voor Leiden is een tram een noodzakelijk verkeers middel, laten wij dus geen struikelblok in den weg leggen en het niet onmogelijk maken dat wij dit verkeersmiddel krijgen. Maar dit is slechts een gissing, ik kan het den heeren niet zeggen, waarom er niet voor betaald wordt. Maar al wordt, desnoods ten onrechte, niet betaald voor de waterleidingbuizen en de tramrails, dat bewijst nog niet dat niet terecht een retributie zou mogen geheven worden van de Lichtfabrieken voor hare kabels en buizen. De Lichtfabrieken moeten wij beschouwen als een onder neming. Het is een gemeentelijke inrichting, die ten doel heeft om op de voordeeligste manier de gemeente te voorzien van de noodige kracht en het noodige lichthet is een bedrijt, dat op köopmansmanier gedreven moet worden en zakelijk moet worden beheerd. Het is daarom natuurlijk, dat men zich als gemeente tegenover dat bedrijf eenigermate stelt alsof men stond tegenover een particulier bedrijf. Een particulier bedrijt zal zeker op het oogenblik te Leiden geen gemeente grond in gebruik krijgen zonder daarvoor retributie te betalen. Dat vinden wij allen billijk. Wij hebben pas de retributie verordening in zake het gebruiken van gemeentegrond door particulieren met 100 verhoogd. Wat is er op tegen, dat wij ook de Lichtfabrieken een kleine retributie laten betalen Het is trouwens een zaak, die hier reeds zoo dikwijls aan de orde geweest is, dat ik er misschien al te veel woorden aan besteed heb. Ik zal het dus wat dit punt betreft hierbij laten. Het tweede punt van het bezwaar van den heer van Eek formuleert hij aldus: de ingezetenen mogen voor de artikelen, welke door de gemeentebedrijven gefabriceerd worden, niet meer betalen dan den kostprijs. Dit kan nu wezen een stelling van den heer van Eek, het is niet een sociaal-democratische stelling, want de sociaal democraten qua partij zien er absoluut geen been in om uit gemeentebedrijven winst te maken ten behoeve van de ge meentekas. Dit bewijst natuurlijk niet, dat de heer van Eek het niet mag poneeren; het bewijst alleen, dat hij het niet mag poneeren als sociaal-democraat. Als toelichting omtrent de juistheid van hetgeen ik beweer moge het volgende dienen Volgens de raming, welke voor ons ligt zou er over 1922 uit de Lichtfabrieken een winst komen van 154000. terwijl te Amsterdam uitsluitend uit de exploitatie van de Electriciteitsfabriek dus ongerekend het gasbedrijf met medewerking en goedvinden van de sociaal-democratische Weihouders aldaar in 1922 een winst zal geput worden, welke geraamd is op 3,6 millioen gulden. Nu telt Leiden ongeveer één tiende van de bevolking vair

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 21