WOENSDAG 14
DECEMBER 1921.
551
Ik ben er in beginsel niet tegen om, wanneer voor bepaalde
uitgaven de hoofdelijke omslag verhoogd moet worden, daartoe
over te gaan. Wij zijn er ook niet op tegen om, wanneer
bepaalde inkomsten afgewenteld moeten worden, den hoofde-
lijken omslag te verhoogen, indien dit ten goede komt aan
de bevolking. Maar aanneming van het voorstel van den
heer Knuttel zou niets anders ten gevolge hebben dan dat
de bevolking meer hoofdelijken omslag zou moeten betalen
en er absoluut daartegenover geen ontlasting zou plaats hebben.
Men kan zeggenin de toekomst zal het beter worden
maar daaraan hebben wij op dit oogenblik weinig.
Dus hoewel ik principieel sta aan de zijde van den heer
Knuttel zal ik op practische gronden tegen zijn voorstel
stemmen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer Knuttel wordt in stemming
gebracht en met 24 tegen 2 stemmen verworpen.
Tegen stemmende heeren Dubbeldeman, van Eek, Heems
kerk, Sanders, Oostdam, Mulder, mevr. van Itallie-van Embden,
de heeren Sijtsma, A. Eikerbout, Huurman, Pera, Bots, de
Lange, van der Lip, mevr. Dubbeldeman-Trago, de heeren
Schoneveld, Meijnen, Splinter, Kuivenhoven, Wihner, Stijnman,
Piekaar, Wilbrink en Groeneveld.
Vóór stemmen: de heeren Eerdmans en Knuttel.
Volgnr 1 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De heer Dubbeldeman. Ik zou willen voorstellen de ver
gadering te schorsen.
De Voorzitter. Ik zou toch willen zien of nog niet eenige
artikelen kunnen worden afgehandeld, die van niet veel be
lang zijn. Als er iets van gewicht komt, kunnen wij ophouden
tot vanavond.
Volgnr 2 en volgnr 3, dit laatste verhoogd met 1500.—
wegens de verhuring van het perceel Nieuwe Rijn No. 22
aan mevr. T. J. Alofs—Marjée, bij Raadsbesluit van 19 Sep
tember 1921 en de volgnrs 4 tot en met 25 worden achter
eenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen.
De Voorzitter. Ik schors thans de vergadering tot van
avond 8^ uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering
van 12 December 1921 op Woensdag 14 December,
des avonds te uur.
Voorzitter: de heer Burgemeester Jhr. Dr. N. C. DE GIJSELAAR.
Thans zijn afwezig: mevr. van Itallievan Embden en de
heeren van Hamel, Rotteveel, Stijnman en van Stralen.
Voortgezet wordt de behandeling der Ontvangsten van de
begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor
den dienst 1922.
Beraadslaging over volgnr 26, luidende: Ontvangsten ter
zake van de stedelijke fabrieken van gas en electriciteit
a. de Gasfabriekf 285103.
b„ de Electriciteitsfabriek incl. Tijdaanwijzing 429127.
f 714230.—"
De Voorzitter. Bij dit volgnummer komt tevens in be
handeling het voorstel van den heer van Eek, luidende:
»De Raad besluit den post «Ontvangsten ter zake van de
Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit" met/115000.
te verminderen met de bedoeling den prijs van de op den
enkeltariefmeter geleverde electriciteit te verlagen met 5 cent
per eenheid en de overeenkomstig everlaging in prijs tot stand te
brengen van de electriciteit, geleverd op den dubbeltariefmeter."
Ik doe opmerken, dat de electriciteitsprijzen niet, zooals de
gasprijzen, bij Raadsbesluit geregeld zijn, maar bij verordening,
zoodat het voorstel van den heer van Eek zou moeten in
houden, dat in artikel zooveel van die verordening dit en dat
veranderd wordt. Als het voorstel van den beer van Eek,
zooals het luidt, wordt aangenomen, dan schieten wij er
eigenlijk nog niets mede op, tenzij de vergadering het wil
beschouwen als een soort motie, waarin Burgemeester en
Wethouders wordt verzocht de verordening te wijzigen. Een
post te verminderen, als de verordening niet veranderd is,
helpt niets.
Het voorstel van den heer van Eek wordt voldoende onder
steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer van Eck. M. d. V. Mag ik tegelijk ook bespreken
de quaestie van de retributiën, die hiertoe ook behooren?
De Voorzitter. Zeker.
De heer van Eck. M. d. V. Eenige malen reeds is hier in
den Raad door mijn overleden partijgenoot de la Rie bezwaar
ingebracht tegen het heffen van buizengeld ten laste van de
Gasfabriek en van kabelgeld ten laste van de Electriciteits
fabriek ten behoeve van de gemeentekas. Ik wil daarover nog
enkele opmerkingen maken.
Ik heb bezwaar tegen heffing van die rechten, omdat ik
meen, dat zij eigenlijk verkapte indirecte belastingen zijn,
waardoor onnoodig de exploitatierekening van de Lichtfabrieken
wordt bezwaard en dientengevolge de prijzen van gas en elec
triciteit onnoodig duur gemaakt worden.
Burgemeester en Wethouders zeggen dienaangaande in hun
Antwoord: «Het heffen van retributie door de gemeente ten
laste van de Gas- en Electriciteitsfabrieken is billijk te achten
als vergoeding voor de meerdere lasten en kosten, welke
andere takken van dienst door de aanwezigheid van gasbuizen
in de straten ondervinden."
Het spreekt vanzelf dat wij het volkomen billijk achten, dat,
wanneer door een of anderen dienst werkzaamheden vei richt
moeten worden ten behoeve van de Lichtfabrieken, de kosten
daarvan door de Lichtfabrieken worden vergoed, maar in
tegenstelling met Burgemeester en Wethouders vinden wij
het onbillijk, dat men vergoeding laat betalen voor den last,
dien andere takken van dienst ondervinden van het feit een
voudig, dat de gasbuizen en kabels zich in den publieken
grond bevinden.
Ik vind het daarom onbillijk, omdat die regeling niet alge
meen getroffen wordt. Ik heb te vergeefs gezocht naar een
andere instelling, geen gemeente-instelling maar een particu
liere instelling, bijvoorbeeld de waterleiding-maatschappij, die
ook moet betalen voor het leggen van buizen of andere
dingen in gemeentegrond. Als ik mij daarin vergis, dan wil
ik gaarne terecht gewezen wordenmaar ik heb geen zoo
danige particuliere instelling kunnen vinden.
Wat betreft de waterleiding heb ik wel gezien, dat de
gemeente, wanneer er meer winst gemaakt wordt dan 5
van bet maatschappelijk kapitaal, de helft van de verdere
winst krijgt; maar ik heb niet gezien dat de exploitatie
rekening der maatschappij wordt belast met een zeker recht
ten bate van de gemeentekas met het oog op den last, dien
de gemeente ondervindt van het feit dat de maatschappij
buizen heeft liggen in den publieken grond.
Wij hebben meer instellingen, die last veroorzaken. Ik denk
aan een tramwegmaatschappij; die legt door onze wegen en
straten, soms nauwe straten, rails; daarvoor verkrijgt zoo'n
maatschappij concessie en soms wel subsidie op den koop toe.
Maar voor het feit, dat die rails daar in de straten en wegen
liggen en aan de gemeente last opleveren, wordt toch gëen
vergoeding betaald.
Nu lijkt het mij toch onbillijk, dat hier dus een gemeente
lijke instelling, die toch ten algemeenen nutte dient en waarvan
de winst, als zij gemaakt wordt, ten voordeele van alle inge
zetenen komt, achtergesteld wordt bij particuliere inrichtingen.
Men kan zeggen, dat de waterleiding ook een inrichting
van publiek nut is; van de tram kan men het ook zeggen:
maar de voordeelen, die daarmede behaald worden, komen
niet ten bate van de ingezetenen, maar voor een belangrijk
deel ten bate van de aandeelhouders.
Mijns inziens bestaat er dus geen reden, althans geen
afdoende reden om die retributies te heffen en ik zou daarom
willen voorstellen dezen post van de gemeentebegrooting te
schrappen.
Ik kom thans aan de verdediging van mijn voorstel om
den prijs van de electriciteit, die geleverd wordt per enkel
tariefmeter en in verband daarmede ook van de electriciteit,
die berekend wordt naar het dubbel tarief, met 5 cent te
verminderen.
Mijnheer de Voorzitter. Ik erken volmondig de gegrondheid
van uw formeel bezwaar. Het kan nu alleen een beginsel
uitspraak van den Raad zijnen wanneer de Raad zich
daarmede vereenigt zou de verordening dientengevolge gewij
zigd kunnen worden.
Ik heb mij op dit standpunt gesteld, dat de Lichtfabrieken
instellingen zijn van openbaar nut en dat het spreekt
van zelf het ook het belang van de gemeente is dat die
instellingen verkeeren in een goeden financieelen toestand;
doch dat aan den anderen kant de ingezetenen niet meer
mogen betalen voor het gas en de electriciteit, en hier nu in
het bijzonder voor de electriciteit, dan de kostprijzenen dat
het niet aangaat dat dergelijke instellingen winst ruaken.
Het is niet noodig en ook niet in het belang van de inge
zetenen. Gas en electriciteit zijn langzamerhand producten
geworden, die door de gansche bevolking gebruikt worden.
Het is een levensbehoefte voor de bevolking om daarvan
gebruik te maken. En nu lijkt het mij niet gewenscht, dat