MAANDAG 12 DECEMBER 1921.
479
in zeer vele gemeentebesturen. Indien van de zijde van al
die gemeentebesturen dezelfde aandrang werd uitgeoefend op
het Rijk, dan zou het Rijk verplicht zijn om zich daarnaar
te richten en den gemeentebesturen dus den noodigen arm
slag van beweging te geven.
Ik onderstel de mogelijkheid ik zeg niet: de waarschijn
lijkheid dat de tijd kan komen dat, zonder dat er in den
Leidschen Raad een overwegend socialistische meerderheid
aanwezig is, door het gemeentebestuur toch maatregelen ge
nomen worden tegen het kapitalisme. De toestand kan aan
breken, dat feitelijk het burgerlijk gemeentebestuur zich niet
meer in staat acht om te zorgen voor de groote belangen der
bevolking; dat het gemeentebestuur zich onmachtig moet
verklaren om te voorzien in al die nooden en dan zou het
mogelijk zijn, dat hier tot stand kwam een gemeentebestuur
van vakvereenigingen onder socialistische leiding. Ik acht het
mogelijk dat, vóórdat de meerderheid van de bevolking hier
positief van de noodzakelijkheid van het socialisme overtuigd
is, toch onder den aandrang niet alleen van de socialistische
arbeiders maar van de arbeiders in het algemeen een ge
meentebestuur in socialistische richting werkzaam zou kunnen
zijn. Of wij dan alleen steun zouden kunnen krijgen van de
Christelijke arbeiders, of wij ook steun zullen krijgen van de
vrijzinnig-democraten, of wij dien steun alleen zullen moeten
zoeken aan de rechterzijde dan wel aan de linkerzijde, weet
ik niet. Totnogtoe hebben de vrijzinnig-democraten in dezen
Raad althans zeer weinig hoop daarop gegeven.
Ik heb wel gelezen, dat de leider van de vrijzinnig-demo
craten in een redevoering te kennen gegeven heeft, dat hij voor
zich een verwoeden strijd tegen het kapitalisme noodzakelijk
acht. Wanneer de Leidsche vrijzinnig-democraten daartoe
komen, dan zou misschien met hen te praten zijn, en dan
zou het misschien mogelijk wezen, dat zonder dat hier het
gemeentebestuur bepaalde maatregelen nam, die aansturen op
het socialisme, toch door samenwerking anti-kapitalistische
maatregelen zouden genomen worden.
Wat hebben wij als sociaal-democraten hier in dezen Raad
te doen voor het vervullen van onze positieve taak?
Vooreerst bestaat die laak daarin, dat wij wijzen op de
misdaden van het kapitalisme en aantoonen de onhoudbaar
heid van dat stelseldat wij in dezen Raad door onze woorden
en daden bij het Leidsche proletariaat de overtuiging wekken,
dat de strijd tegen het kapitalisme en vóór het socialisme
een gebiedende eisch is. Het valt ons niet moeilijk aan te
toonen, dat het kapitalisme, het stelsel, waaronder wij leven
en moeten leven, in zijn consequenties en toepassing in strijd
is met de eerste beginselen der menschenliefde. Wij zien hoe
hier te zelfder tijd gebrek is aan woningen, hoe hier ter
zelfder tijd de menschen wonen in woningen, die eigenlijk
geen woningen mogen heeten, terwijl aan den anderen kant
zeer ruime woningen voor de gegoeden beschikbaar zijn, wij
zien te zelfder tijd, dat men zich verschuilt voor het niet in
grootere mate bouwen van arbeiderswoningen achter de
omstandigheid, dat er geen bouwvakarbeiders beschikbaar
zijn, terwijl er villa's en landhuizen voor de rijken worden
gebouwd en daarvoor wel bouwvakarbeiders beschikbaar zijn.
De bouwvakarbeiders gaan naar Wassenaar en Oegstgeest en
vinden daar werk, terwijl men hier beweert, dat niet vol
doende bouwvakarbeiders te vinden zijn, en op dien grond
de uitvoering van bouwplannen wordt tegengewerkt. Wij zien
hoe de werkloozen armoede lijden en overgelaten worden aan
de zorg of niet zorg van een burgerlijk armbestuur, dat zeer
onvoldoende uitkeeringen verstrekt. Wij zien hoe de belasting
moet worden betaald door menschen, die het niet hebben, en,
heb ik het goed vernomen, dan tracht men in dezen tijd ook
nog de belasting af te halen van degenen, die werkloos zijn
en dientengevolge reeds in grooten nood verkeeren. Wij zien
een reusachtig verschil in bezoldiging van het personeel, dat
in dienst van de gemeente is. Ik wil daarvan een staaltje
aanhalen. Ik ben eenigen tijd geleden geweest bij een hoofd
ambtenaar om te klagen over de bezoldiging van arbeid, van
ongeschoolden arbeid ik geef het toe maar arbeid, die
toch verricht moest worden door een volwassen mar, zoodat
men moest onderstellen, dat een gezin van de bezoldiging
moest leven; die arbeid werd betaald met f 3,50 per dag of
20,— per week, omdat 's Zaterdagsmiddags niet gewerkt
wordt. Het was werk, dat als bijwerk werd verricht, maar
een enkele maal ook door personen, die daarvoor alleen
werkzaam waren. Ik zeide tot dien hoofdambtenaar, die zelf
een salaris had van ongeveer het negenvoudige: het gaat
werkelijk niet aan om menschen in dienst van de gemeente
op een zoodanige manier te bezoldigen, dat zij, als zij een
geheele week werken, ten slotte nog gebrek moeten lijden. Ik
kreeg toen ten antwoordoch ja, wij kunnen er hen voor
krijgen, het is nu eenmaal gewoonte het zoo uit te betalen.
Daaraan bleek betrekkelijk niets te doen. Dat zijn toestanden,
die wij niet kunnen handhaven. Het gaat toch werkelijk niet
aan, dat wij, als wij aan den een, die in dienst van de
gemeente is, een hooge, in mijn oog overdadige, bezoldiging
geven, aan den anderen kant een dergelijke bezoldiging wordt
uitbetaald.
De heer Oostdam. Wat was dat voor werk?
De heer van Eok. Dat was zeer ongeschoolde arbeid, die
echter alleen door een volwassene kon gedaan worden.
De heer Oostdam. Wat deed hij eigenlijk?
De Voorzitter. Ik verzoek den heeren niet allen door
elkander te praten; de heer van Eek heeft het woord.
De heer van Eck. Wat doet het gemeentebestuur ter bevor
dering van de geestelijke belangen van de bevolking, wat
doet men voor het tooneel, voor de muziek, voor den zang?
Wat doet men om de bevolking op de hoogte te brengen
van de letterkunde? Wat doet men in het algemeen voor de
algemeene ontwikkeling? Wat doet men om het onderwijs
zooveel mogelijk te bevorderen? In plaats dat men tracht het
onderwijs zoo gemakkelijk mogelijk voor ieder toegankelijk te
maken, tracht men door middel an een schoolgeldregeling
te bereiken dat de gemeente daarbij zoo min mogelijk financieel
nadeel lijdt.
Nu is het mij doorloopend een ontzaglijke teleurstelling,
dat er zoovelen zijn, die zoo weinig oog hebben voor het
schandelijke, voor het menschonteerende dat men allerwege
in deze maatschappij aantreft; en inzonderheid stellen mij in
dit opzicht teleur degenen, die zich Christenen noemen. Ik
ben geen Christendoch ik sta objectief genoeg tegenover
het Christendom om te waardeeren ook de goede beginselen,
welke, evenals aan eiken anderen godsdienst, ook aan het
Christendom ten grondslag liggen. Maar het is een doorloo-
pende ergernis voor mij dat wij, als wij onzerzijds trachten
met kracht strijd te voeren tegen ellendige toestanden, welke
wij in deze maatschappij aantreffen, als wij voorstellen om
met forsche maatregelen daartegen in te gaan, dan juist op
den krachtigsten weerstand stuiten bij degenen, die zich in
het bijzonder tooien met den naam van Christenen.
Wij hebben dus in de eerste plaals tot taak en die
taak is voor ons niet moeilijk om aan te wijzen alle mis
standen en alle ellendige verhoudingen en toestanden, welke
wij in het kapitalisme aantreffen; maar daarnaast wenschen
wij ook propaganda te maken voor het regelend en organi-
seerend optreden van de overheid in het belang van de voor
ziening in levensbehoeften, in de eerste plaats door prijs-
regelend optreden.
Wat dit laatste betreft heeft men mooie voorbeelden te
Amsterdamvooreerst de meelverstrekking, waardoor te
Amsterdam de broodprijzen daalden, en verder de maatregelen
in zake de brandstotïenvoorziening, tengevolge waarvan de
bevolking daar zich betrekkelijk goedkoop van brandstoffen
kan voorzien.
Het is mij een teleurstelling, dat men te Leiden, niettegen
staande aan de wijze waarop het te Amsterdam gebeurt
absoluut geen risico verbonden is, geweigerd heeft daarop
in te gaan en dat men van de zijde van ons gemeentebestuur,
voor zoover ik weet en ik uit het antwoord van Burgemeester
en Wethouders kan opmaken, zelfs niet een onderzoek heeft
ingesteld hoe het te Amsterdam gebeurt.
Wij wenschen ook, dat de overheidsbedrijven zooveel mogelijk
worden uitgebreid en dat zij in de eerste plaats in het belang
van de groote massa beheerd worden.
Men moet in dit opzicht niet angstvallig te werk gaan;
broodfabrieken, groentenhallen, enz. moeten van gemeentewege
geëxploiteerd worden opdat de bevolking op goedkoope wijze
in het bezit kome van dergelijke eerste levensbehoeften.
Om niet te veel in algemeenheden af te dalen in dit opzicht
wil ik op een voorbeeld wijzen uit Groningen. Daar is van
gemeentewege een centrale groentenhal gesticht en daarin
is plaats gemaakt voor 5 stands. De gemeente koopt de
groenten in het groot en stelt de prijzen vast, maar verhuurt
die stands aan winkeliers, die dan de groenten verkoopen
onder controle van de gemeente. Den verkoop van groenten,
die er in overvloed zijn, laat men over aan de winkeliers in
het algemeen.
Bovendien stelt men de gelegenheid open voor andere
winkeliers in groenten om zich te stellen onder controle van
het gemeentebestuur, zoodat het gemeentebestuur de verkoop
prijzen vaststelt. Op deze wijze wordt gezorgd, dat de be
volking in het bezit komt van groenten, die voor de groote
massa niet te duur zijn. Ik wil even een aanhaling doen om
aan te toonen, dat toch niet alle menschen van burgerlijke
richting zoo afkeerig zijn van het nemen van dergelijke
maatregelen. De Roomsch-Katholieke Wethouder van Amster
dam, de heer Wierdels, zegt daaromtrent het volgende:
»Als Schoolopziener heb ik eenige jaren lang geregeld ge
dwaald door onze volkswijk, den Jordaan. Daar heb ik gezien,
hoe in de groentevoorziening niet voorzien wordt, hoe daar