MAANDAG 12 DECEMBER 1921. 499 gedrukt en rondgedeeld worden en dat zij dan tegelijk met dat voorstel van Burgemeester en Wethouders behandeld worden. Het is een beetje onvoorbereid om er hedenavond al over te praten en te stemmen. Ik hoor vragen: waaruit de uit aanneming van het eerste voorstel van den heer van Stralen voortvloeiende kosten betaald moeten worden? Uit onvoorzien lijkt mij niet goed; daarmede hebben wij andere plannen. Maar ik moet zeggen, dat er van een zaak al heel weinig terecht komt als men een Memoriepost stelt. Men stelt wel eens een Memoriepost voor in de Tweede Kamer voor een politiek doel, maar uit Memorie kan men niet veel betalen. Als er een uitspraak van den Raad is, dan moet er een post op de begrooting komen en een aanvulling zal moeten plaats vinden door verhooging van den hoofdelijken omslag, zooals het ideaal van den heer van Stralen zou zijnten slotte moet dan alles door Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd, even goed, wanneer een bestaande post, ook een memoriepost, wordt verhoogd, als wanneer een nieuwe post op de begroo ting wordt gebracht. Op de manier waarop de heer van Stralen het voorstelt zie ik er niet veel heil in. Maar ik laat dit daar. Als deze zaak volgende week Maandag aan de orde komt, dan kunnen de heeren op hun gemak nog eens over de zaak denken. Om de voorstellen van den beer van Stralen nu reeds te behandelen, zou mij een oppervlakkige wijze van doen lijken. Ik stel dus voor om deze twee voorstellen aan de leden rond te zenden en ze de volgende week te behandelen. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten. De heer F. Elkerbout. M. d. V. Er behoort wel wat moed toe, om, als men een afstraffing gekregen heeft zoo als ik heb gebad van den heer van Stralen, nog even aan de alge- meene beschouwingen deel te nemen. Ik zal dit dan toch maar doen en terugkomen op enkele zaken, die genoemd zijn. De heer van Eek heeft gezegd, dat wat betreft de hand having van de Zondagswet de Cbristelijk-Historischen en Anti-Revolutionairen hier slechts een kleine minderheid zouden vormenmaar ik wil er op wijzen, dat bij de laatste bespreking, die ten opzichte van deze zaak heeft plaats gehad, er een uitspraak is gevallen, die niet in het voordeel van den heer van Eek maar eerder in zijn nadeel is geweest. Ook de Katholieken hebben toen onze zijde gekozen, op grond dat er straks toch een nieuwe Zondagswet zou komen. Zij konden zich daarom niet met het voorstel der sociaal-democraten vereenigen. Aangezien de nieuwe Zondagswet er nog niet is, mag ik verwachten dat de Katholieken hier zich, wat deze zaak betreft, nog op hetzelfde standpunt zullen blijven plaatsen. De heer Knuttel heeft gezegd, dat het Christendom van vroeger heel wat anders was dan tegenwoordig. Het is nu eigenlijk maar zoo'n beetje franje, dat er aanzit. Het is zeer wel mogelijk, dat de heer Knuttel gelijk heeft, dat er personen gevonden worden waarop een klein vernisje zit; maar daarmede staat nog niet vast, dat het Christendom als zoodanig veranderd is, want het Christendom staat op grondslagen, die onwrikbaar zijn en als zoodanig is het onmogelijk dat het Christendom anders kan zijn dan in de dagen toen het ontstaan is. Daarom, waar wij in dezen op onwrikbare grondslagen staan, zal ik mij steeds blijven verzetten tegen elke poging om de Zondagswet slapper te doen toepassen. Er is ook door andere personen op een eenigszins unfaire wijze, op een wijze, die voor anderen eenigermate grievend is, gesproken over: »Zoek eerst het Koninkrijk Gods" en wat er dan verder volgt. Men snapt blijkbaar van die woorden de portée niet: men heeft daarvan niet de minste notie. Wij houden hier algemeene beschouwingen over de ge- meentebegrooting van Leiden, maar er zijn allerlei zaken ter sprake gekomen, die daarmede eigenlijk geen verband houden. De heer Dubbeldeman heeft zelfs ten opzichte van den woning bouw dingen gezegd, welke hij ten eenenmale niet kan ver antwoorden. Hij zeide namelijk, dat, als de menschen geen ruime woning hebben, daarin geen levensgeluk gevonden wordt. Dat is absoluut onwaar. Men kan op een dakkamertje wel zooveel levensgeluk hebben, het ware levensgeluk in die mate hebben, dat men tevreden kan zijn met de woning, welke men heeft. Ik zeg daarmede niet, dat de menschen allen per se dakkamertjes moeten hebben. In onze programma's hebben wij meermalen uitgesproken, dat wij sterke voor standers zijn van uitbreiding van woningbouw en dat wij den bouw van woningen zoo grootsch mogelijk willen opzetten, maar dit neemt niet weg, dat wij, deze zaken besprekende, beter zullen doen bij het onderwerp zelf te blijven en geen dingen te zeggen, die andere Raadsleden grieven. De heer Oostdam heeft twee punten aangeroerd, namelijk de regeling van de uitkeeringen door het Burgerlijk Armbe stuur en de credieten voor den woningbouw. Ten opzichte van het Burgerlijk Armbestuur is de heer Oostdam de plank eenigermate mis, want daarover hebben wij reeds in een vorige vergadering het een en ander be sproken en wij meenen toen te hebben aangetoond, dat de regeling, welke door het Burgerlijk Armbestuur in zake de uitkeeringen is getroffen, onze goedkeuring niet wegdroeg. Wat de woningbouwcredieten betreft, welke er nog liggen en waarvan de heer Oostdam heeft gezegd, dat men daarmede maar eens genoegen moest nemen of dat men ze maar eens moest opnemen, ik geloof, dat die credieten uitverkocht zijn en de Minister geen of bijna geen credieten meer open stelt, zoodat de voorstelling, welke de heer Oostdam van deze zaak heeft gegeven, niet juist is. Er is ook over de algemeene werkstaking gesproken. Die behoort ook zoo bij de gemeentebegrooting thuisJa, als men niet over allerlei zaken het woord kan voeren, is men niet een goed Raadslidmen moet van alles verstand hebben, bij voorbeeld van de Lichtfabrieken en men moet ook iets weten van algemeene werkstakingen. Welnu, van dit laatste ben ik wel een beetje op de hoogte. De heer Knuttel heeft de metaal bewerkerskwestie naar voren gebracht, teneinde deze een punt van algemeene bespreking te doen uii maken. De heer van Stralen is iets verder gegaan en heeft gezegd, dat van die algemeene werkstaking wel niets zal komen. Hij heelt daarbij eenter de unfaire daad begaan van te zeggen, dat de Katholieke en Christelijke arbeiders wel in de kaart van de werkgevers zouoen spelen. Om die houding tequalifi- ceeren, zijn mijns inziens geen woorden genoeg te vinden. Ik meen, dat geen woorden te vinden zijn voor een persoon, die zich zelf hier als de arbeidersvertegenwoordiger aanbiedt en dergelijke argumenten gaat bezigen, terwijl hij er ten volle van overtuigd moet zijn dat er, wat deze zaak betreft, geen speld tusschen te steken is in zake de houding van de Christe- lijken en de Katholieken. Wij zullen per slot van rekening niet er toe overgaan een algemeene werkstaking te proclameeren, omdat wij er geen brandhout van willen maken. Als wij de zaak geheel kapot zouden willen maken, dan zouden wij in het zog van den heer Knuttel varen; doch het past allerminst om dergelijke beschuldiging aan het adres van de Christelijken en Katho lieken te richten. Er is ook gesproken over de hooge loonen der bouwvak arbeiders; die zouden oorzaak zijn dat de woningen zoo schrikbarend duur zijn. Ik wil daar tegenover stellen, dat voor een groot deel daarvan de patroons in de bouwvakken de schuld zijn. Die bieden zelfs loonen aan boven het con- tractueele loon. Wanneer men algemeen het gewone con- tractueele loon handhaafde, dan zou er geen sprake kunnen zijn van een abnormaal opdrijven der loonen. De heer Dubbeldeman schijnt met den Bijbel tamelijk op de hoogte te zijn. Toen de heer van Stralen sprak over de regeling van de werkloosheidsverzekering, veroorloofde de heer Dubbeldeman zich de weelde om te zeggen: geef den arbeiders het Evangelie. Ik weet niet, of verschillende personen het gehoord hebben, maar ik wil wel zeggen, wanneer derge lijke uitdrukkingen hier gebezigd worden, dat het ten eenen male ongehoord is met zulken onzin voor den dag te komen om daarmede de zaak der werkloosheidsverzekering goed te maken. De heer van Stralen heeft gezegd, dat de Minister een regeling heeft uitgebroed, die weer slechter is dan voorheen. Volkomen juist; maar weten de heeren wel dat zelfs hun eigen partijgenooten daaraan mede schuldig staan? De heer van Stralen. Dat wist ik niet. De heer F. Elkerbout. Dan weet u het nu. Want in de commissie van advies zitten voor een groot gedeelte partij genooten van de heeren en die hebben het goedgevonden. Dus wanneer de heeren nu meenen te moeten gaan toornen tegen de houding van den Minister, laten zij dan tegelijkertijd ook eens in hun eigen huis de boel gaan schoonmaken en zeggen dat men daar de zaak beter had te bekijken. Als men in die richting gaat, dan zou men werkelijk nog veel meer kunnen verrichten dan men totnogtoe gedaan heeft. Wat aangaat hetgeen de heer van Stralen heeft gezegd over mijn houding, die ik enkele weken geleden hier heb aangenomen in zake de steunverleening aan de uitgetrokken werkloozen, het is bekend dat ik een geheel ontwerp had samengesteld, waarvan ik verwachtte dat het hier wel aan genomen zou kunnen worden, maar van de zijde van den Wethouder is verklaard geworden, dat dat in strijd zou zijn met de Armenwet. Nu kan men van mij niet verwachten, als zijnde degeen, die de wet wenscht te gehoorzamen, dat ik een voorstel zal doen, dat in strijd met de wet zou zijn. Als de wet niet toelaat dat er zoo iets komt, dan moet ik wel in laatste instantie dergelijk voorstel van mij terugtrekken, wat ik dan ook gedaan heb. De heer van Stralen zegt: ge hebt nooit anders gedaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 27