MAANDAG 12 DECEMBER 1921. 497 houders niet hebben gekregen wat zij aan den Raad hebben toegezegd. Enkele Raadszittingen terug is een adres behandeld van den Bestuurdersbond en toen is onzerzijds aangedrongen op onmiddellijke behandeling van dat adres. Burgemeester en Wethouders hadden daartegen bezwaar en zeiden den grootst mogelijken spoed met het uitbrengen van het praeadvies toe; zelfs heeft toen de waarnemende Burgemeester woordelijk gezegd, dat wij wel zeker konden gelooven, dat in de raads zitting, waaraan wij vandaag zijn begonnen, het praeadvies van Burgemeester en Wethouders zou verschijnen. Dat prae advies is niet verschenen, hetgeen ten zeerste is te betreuren. En nu weet ik zeker, dat ik spreek, niet alleen namens mijn fractie, maar ook namens die leden van den Raad, die veertien dagen geleden reeds hebben geprotesteerd, dat deze zaak zou worden aangehouden. De heeren F. Eikerbout en Heemskerk hebben te kennen gegeven, dat de werkloozen niet konden wachten met dezelfde woorden en ondanks de meening van die heeren, welke volkomen parallel loopt met de onze, moeten de werkloozen nog steeds wachten en is van de zijde van Burgemeester en Wethouders geen praeadvies verschenen. Ik meen te mogen aannemen, dat de gevallen, door ons ge noemd, wel van dien aard waren, dat men van oordeel moet zijn, dat deze zaak zoo spoedig mogelijk in den Raad moet worden behandeld. Ik heb gehoord, dat de heer Oostdam het heeft gehad over de uitkeeringen van het Burgerlijk Armbestuur. Ik was op dat moment niet tegenwoordig, maar men heeft mij mede gedeeld, dat de heer Oostdam heeft verteld, dat de hoogste uitkeering te Amsterdam 15.20 is. De heer Sijtsma. Per persoon. De heer van Stralen. Wat over een gezin een groot bedrag kan zijn. De heer Oostdam heeft verder gezegd, dat de uitkeeringen van het Armbestuur te Leiden daarbij vrij gunstig afstaken, en hij heeft daarmede willen aantoonen, dat die uitkeeringen van het Armbestuur in Leiden wel voldoende zouden zijn. Hij is daarmede echter in directen strijd met de meening van zijn fractiegenooten gekomen, die daaromtrent wel een afwijkend oordeel zullen hebben. De heer F. Eikerbout heeft in de raadszitting van veertien dagen geleden op vrij luiden toon gezegd, dat niet alleen de lijst, welke ik bij mij had, te lage cijfers aangaf, maar dat hij ook in het bezit was van een lijst, waaruit bleek, dat het Armbestuur op onvoldoende wijze voor de werkloozen zorgde. Indien ik daartegenover stel hetgeen de heer Oostdam heeft gezegd, dan blijkt, dat de heeren het in hun fractie onderling niet eens zijn. Behalve aan Burgemeester en Wethouders hebben wij in dit verband ook verwijten te richten aan de Christelijke arbeiders in den Raad. Ik ben er zeker van dat, als zij met ons steeds krachtig stelling genomen hadden om te zorgen voor de belangen van de werkloozen, dan voor de werkloozen meer bereikt zou zijn. Dit staat vast. Want wij hebben gezien dat, als in een bepaalde quaestie de Christelijke arbeiders ons bijvielen, in den regel, al is het niet zooveel als wij wel eigenlijk zouden wenschen, het een en ander voor de betrokkenen werd bereikt. Dan waren er allicht een paar stemmen uit de burgerlijke partijen bijgekomen, waardoor een meerderheid verkregen werd om hier in het belang van de een of andere zaak iets te bereiken. De heeren doen dat lang niet voldoende en die slappe houding is dan ook oorzaak dat forsche maatregelen hier vrijwel achterwege blijven. Hun optreden in dezen, of liever hun niet-optreden is evenzeer af te keuren als de houding van de Christelijke arbeidersleidersin de Tweede Kamer. Het optreden van dezen is eigenlijk precies hetzelfde als wij hier zien van de Christelijke arbeidersleiders in den Raad. Het laatst is dat nog gebleken bij de behandeling der inter pellatievan den Tempel in de Tweede Kamer. Geen van de Christelijke arbeidersleiders in de Kamer heeft zich ook maar met één woord over die zaak uitgelaten; zij hielden zich muisstil en bepaalden zich tot het afstemmen van alle socia listische moties en voorstellen, die daarop betrekking hadden. Diezelfde houding nemen de Christelijke arbeiders in dezen Raad ook aan. Een typisch voorbeeld van de halfslachtigheid van onze Christelijke arbeiders-gemeenteraadsleden is het optreden van den heer F. Eikerbout in een vorige raadsvergadering. Ik herinner mij zoo goed de rede, toen door vriend Eikerbout gehouden tegen het college van Burgemeester en Wethou ders, tegen den Wethouder Bots, tegen de Secretaresse van het Burgerlijk Armbestuur, en tegen ik weet niet al wat. Hij heeft een donderrede gehouden zoo fel als geen van ons hier ooit heeft laten hooren. Alleen, het ging uit als een nacht kaars en hij eindigde met te slikken datgene wat hem te slikken gegeven werd. Dat typeert juist altijd de houding van onze Christelijke arbeiders. Zij gevoelen precies hetgeen wij gevoelen, maar de banden, waarmede zij aan hunne overige fractiegenooten vastgeklonken zitten, beletten hen om hun arbeidershart volledig uit te leven, en zij slagen er nooit in om wat zij evenals wij wenschen, tot werkelijkheid te brengen. Met den heer Kuivenhoven is het precies zoo. Ik maak mij sterk, dat hij al lang spijt heeft van dat eene stemmetje waarom het destijds ging bij de verwerping of aanneming van mijn voorstel in zake de voortzetting van de uitkeering aan de werkloozen. Ik heb reeds den indruk gekregen dat hij spij t ervan heeft dat hij dat toen gedaan heeft. In volgende Raadsvergade ringen heeft hij zich althans op een andere, betere wijze uitgelaten. Maar dat is weer spijt achteraf. Als hij toen wijzer geweest was en doorgedacht had de strekking en de uitwerking van zijn stem, dan zou hij zeker wel een andere houding aange nomen hebben. Van den heer Bisschop kan hetzelfde gezegd worden. Hij heeft hier woorden van dankbaarheid over zijne lippen laten vloeien aan het adres van Burgemeester en Wethouders ter zake hetgeen zij gedaan hebben voor de werkloozen. Dat was dan de verwijzing van de werkloozen naar het Burgerlijk Armbestuur. Zooals gezegd, de heer Bisschop vloeit over van dankbaarheid, maar in de vergadering van zijn organisatie, den Nederlandschen Roomsch Katholieken Volksbond, waarvan een verslag in de Leidsche Courant gestaan heeft, is toch wel gebleken dat zijn leden het er heelemaal niet mede eens zijn en dat zij waarachtig niet zoo dankbaar zijn voor hetgeen hier totnog toe voor de werkloozen is verkregen. Zij hebben hun ont stemming te kennen gegeven over de overbrenging van de werkloozen naar het Burgerlijk Armbestuur, en toch hebben alle Christelijke arbeiders hier zich met die overbrenging vereenigd. Willen zij werkelijk tezamen met ons iets voor de arbeiders bereiken, dan zal hun houding toch een andere moeten worden; zoolang deze zich niet wijzigt, zal van krachtig optreden in deze en andere zaken geen sprake zijn. Het eene vloeit uit het andere voort. Zoolang de houding van de Katholieke en Christelijke arbeiders een zoodanige is, zullen ook de modern georganiseerden geen gehoor kunnen geven aan de raadgevingen van den heer Knuttel. Deze wekt de arbeiders op tot de algemeene werkstaking. Dat is heel mooi gezegd, maar de heer Knuttel kan dat heel gemakkelijk doen. De heer Knuttel en diens partij hebben bij een dergelijke zaak niets te verliezen; hij wekt op tot algemeene werk staking, zoowel in het mijnbedrijf als in het spoorwegbe drijf, maar in laatstgenoemd bedrijf, waarbij 45000 arbeiders zijn geplaatst, telt zijn partij 100 leden en in het mijnbedrijf, waarin 26000 mijnwerkers werkzaam zijn, telt de onafhan kelijke organisatie 200 leden. Ik kan mij begrijpen, dat, als men niets te verliezen heeft en weet, dat.de spaanders aan den anderen kant vallen, men voorstander van algemeene werkstaking is. De modern georganiseerden denken er anders over, wetende, dat voor hen veel op het spel staat en veel te verliezen is. Zij willen hun organisatie niet laten versplin teren en zij wenschen daarom te wachten totdat de tijden verbeterd zijn, en vooral ook totdat een grootere eenheid bij de arbeiders is gekomen. De heer Knuttel. Uitstekend, daar wilde ik u juist hebben. Het kan niet mooier. De heer van Stralen. De heer Knuttel heeft zelf gezegd, dat de arbeidersbeweging gelijk is aan een golfbeweging, die nu eens neergaat dan weer oploopt, en nu zouden wij liever met het in werking stellen van onze organisatie willen wachten totdat die beweging weer naar boven ging en een betere conjunctuur intrad, waarmede toch, ook naar de meening van den heer Knuttel, de arbeiders meer zouden bereiken dan nu. Zoolang dit vaststaat, zullen de modern georgani seerden geen gehoor geven aan de lokstem van den beer Knuttel en de zijnen om voor de metaalbewerkers een alge meene werkstaking te proclameeren, want vaststaat, dat de Katholieke en de Christelijke organisaties, welke nu eenmaal een overwegend deel van de arbeiders omvatten, bij een dergelijke staking niet solidair zouden zijn, maar zich hoogst waarschijnlijk zullen laten gebruiken in dienst van de macht hebbers en ondernemers, om die staking te breken en daar door te bereiken, dat de arbeidersbeweging in Nederland voor tientallen van jaren ontredderd was. De heer F. Elkerbout. Daarmede dient gij de zaak wel! De heer van Stralen. Daarvoor zullen wij wel oppassen. Wij zijn er voor om alle krachten van de arbeidersbeweging in werking te stellen, maar niet in een tijd, waarin de werk gever staat te wachten om de fabriekspoorten te sluiten en de arbeiders naar buiten te drijven. Het staat in menig bedrijf

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 25