488
MAANDAG 12 DECEMBER 1921.
steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadsla-
slaging uit.
De Voorzitter. Ik stel voor dit voorstel te behandelen
bij volgnummer 1.
Daartoe wordt besloten.
De heer Eerdmans. M. d. V. In tegenstelling met de zeer
lange redevoeringen, die wij het genoegen gehad hebben van
middag te hooren, wensch ik slechts een kort woord bij deze
algemeene beraadslaging te spreken.
Ik heb mij er over verheugd, dat de heer Knuttel met zoo
groote duidelijkheid in het licht gesteld heeft, op welke be
denkelijke wijze de toekomst ons tegengrijnst wat den finan-
cieelen toestand van de gemeente betreft. Hij heeft dat zeer
scherp uiteengezet en ik acht het gelukkig dat hij dat gedaan
heeft, want er blijkt uit dat men de overwegingen, welke op
bladzijde 6 en 7 van het Algemeen Verslag voorkomen, van
gewichtigen aard moet achten.
Nu ben ik er niet gerust op, op grond van wat in het
verleden geschied is, dat het college van Burgemeester en
Wethouders doordrongen is van de noodzakelijkheid om de
methode van besturen alvast in te schieten op die donkere
toekomst, welke ons wacht.
Ik heb in het afgeloopen jaar niet gezien, dat Burgemees
ter en Wethouders van dien geest van bezuiniging door
drongen waren, welke in de toekomst toch zal moeten komen.
Ik ben het met de heeren van Eek en Knuttel volkomen
eens, dat het ongewenscht zal zijn, wanneer een gevolg van
den toestand die komt, zou zijn, dat de ambtenaren minder
salaris zouden moeten ontvangen en dat zij, die diensten
verrichten voor de gemeente, tengevolge van de omstandig
heden minder beloond zouden moeten worden dan billijk en
rechtvaardig en met het oog op de levensomstandigheden
noodig is.
Ik ben het ook met hen eens, dat loonsvermindering een
van de dingen is, die heel moeilijk zijn te dragen, en dat
het hoogst gewenscht is, dat wij daartoe niet behoeven te
komen. Doch dan zal er slechts één middel zijn, namelijk om den
weg in te slaan, die ook elders is aangewezen, dat men er
bij het eventueel intreden van open plaatsen er op bedacht
is die open plaatsen niet aan te vullen.
Als men het personeel dezelfde loonen wil laten behouden,
dan is het noodzakelijk dat dat gebeurt, want men moet
tot kleiner getal ambtenaren komen. Indien men de belas
tingen niet kan verhoogen, omdat in de toekomst de inkom
sten zullen yerminderen en het percentage van de belas
tingen toch reeds zeer groote hoogte heeft bereikt, zal er,
wil men het eene einde van de begrooting aan het andere
knoopen, geen andere mogelijkheid zijn, dan dat men tijdig
maatregelen neemt om te zorgen, dat de vaste uitgaven in elk
geval niet toenemen, doch integendeel verminderd worden.
Dit is een van die dingen, welke niet ineens kunnen wor
den tot stand gebracht en dus van nu af aan in het oog
moeten worden gevat, als gedragslijn voor de toekomst, want
doet men dat niet, dan zal men later onvermijdelijk in moei
lijkheden komen, hetzij dat men overdreven hooge belas
tingen zal moeten hefïen, welke niet kunnen worden opge
bracht, hetzij dat men voorstellen zal moeten doen tot loons
verlaging, welke in de levensomstandigheden waarin wij dan
zullen verkeeren, zeker ook groote bezwaren met zich zullen
brengen.
Men mag zich niet ontveinzen, dat de toestand, waarin wij
thans met betrekking tot de belastingen verkeeren, voor onze
gemeente reeds nadeelig is. Ik ken verschillende personen, die
zich in Leiden hadden willen vestigen, maar dat nu niet
hebben gedaan, omdat zij weten, dat hier zeer zware belas
tingen zijn; die meenen, dat zij voor die zware belastingen
niet naar evenredigheid ook lusten in deze gemeente genieten;
die nu uitzien naar woningen, maar angstvallig huisvesting
binnen dé grenzen van Leiden mijden; die wel in de buurt
van Leiden willen wonen, maar in Leiden zelf niet; en ook
die andere steden in Nederland als woonplaats kiezen. Leiden,
dat juist door zijn onderwijs kon trekken, staat met een zwarte
kool aangeteekend en als dat zoo doorgaat en erger wordt,
is het voor de geheele burgerij een nadeel. Voor degenen, die
zich altijd geroepen gevoelen den middenstand in bescherming
te nemen als zijnde een van de meest nuttige bestanddeelen
der bevolking, is dit wel overweging waard, want de midden
stand moet het hebben van de personen, die Leiden, als ge
meente met vele instellingen van onderwijs, als woonplaats
zouden willen kiezen. Het is van groot gewicht, dat men tijdig
maatregelen neemt om in de toekomst de moeilijkheden te
voorkomen door een bepaalde vaste lijn van handelen ten
opzichte van de vervulling van de open plaatsen aan te nemen,
door te breken met allerlei dingen, waarmede men op dit
oogenblik nog meent niet te kunnen breken. Dit zal van de
wethouders en van het gemeentebestuur eischen in te gaan
op allerlei onderdeelen van de diensten. Wij hebben op het
gebied van het Rijk gekregen het rapport van de Bezuinigings
commissie, dat ons heeft geleerd hoe moeilijk het is om in
te gaan tegen hetgeen door den koker van de ambtenaren wordt
geadviseerd, en ik stel mij voor, dat dat bij de gemeente in
het klein ook wel het geval zal zijn. Willen de wethouders
en het gemeentebestuur zelfstandig nagaan of het (als er
gelegenheid is open plaatsen niet te vervullen) mogelijk zal
zijn hetzelfde werk met het overblijvend personeel te doen
door verandering van werkmethode en door het stellen van
andere eischen, dan zullen zij moeten beginnen met zich van
de bestaande werkwijze grondig op de hoogte te stellen. Ik
twijfel er aan of zij dit nu reeds steeds zijn. De geschiedenis
van die rijst geeft m(j reden voor dien twijfel. Indien de
waarnemende Burgemeester opzettelijk had geïnformeerd naar
de toestanden, die daar waren, zou hij iets vernomen hebben,
dat nu pas later tot zijn kennis is doorgedrongen. Als men
gaat zitten en wacht tot de dingen komen, spreekt het van
zelf, dat, als die dingen niet komen, men ze ook niet ziet.
Als het gemeentebestuur in deze bezuinigingscampagne niet
van zich laat uitgaan het opzettelijk streven om de gemeen
telijke huishouding te brengen op een voet, die in staat zal
stellen om zonder loonsverlaging voor degenen, die in dienst
van de gemeente zijn, met een kleiner personeel de zaken
toch te laten marcheeren, dan geloof ik, dat wij wel veel over
bezuiniging zullen kunnen spreken en het roerend met elkan
der eens zullen zijn, dat bezuinigd moet worden, maar de
eigenlijke resultaten, welke er moeten zijn, niet zullen worden
bereikt.
Heb ik mij dus er over verheugd, dat de heer Knuttel dit
zoo duidelijk in het licht gesteld heeft, ik heb ook wel met
genoegen voor een groot deel naar de rede van den heer van
Eek gehoord. Ik neem daarbij op den koop toe, dat wij zoo
eens in het jaar vaste klanken hooren. Die vaste klanken
zijn, dat zij niet willen deelnemen aan het gemeentebestuur
zoolang dit feitelijk nog verdedigt het kapitalistisch stelsel,
maar ik hoorde ook dat zij willen opkomen voor een aantal
punten, die ons ook zijn genoemd.
Ik kan die vaste klanken begrijpen. Ik kan mij voorstellen
dat men, als men zich stelt op het standpunt van den heer
van Eek, eenmaal in het jaar behoefte gevoelt om zich op
deze wijze te uiten en misschien nog meer dan eens in het
jaar. De dingen, die een mensch beheerschen, zoeken nu
eenmaal uitwegen en als het niet komt in daden, komt het
in woorden.
De heer Knuttel had groot gelijk toen hij eenige critiek
uitoefende op het betoog van den heer van Eek. Ik heb den
heer van Eek en zijne partijgenooten eenigen tijd hier in den
Raad bijgewoond en ik moet nog het eerste voorstel van hen
zien dat regelrecht ingaat tegen onze kapitalistische maat
schappij. Wij hebben wel voorstellen gekregen als aanpassing
aan hetgeen er op dit oogenblik bestaat, maar van voorstellen
van die zijde, welke zullen maken dat de omgeving, waarin
zij niet willen optreden, een andere wordt en dat principieel
aantasten, heb ik nog niet bemerkt.
Ik begrijp dat, want het is moeilijk; en omdat het gevoel
toch een uitweg moet hebben, spreekt men er over in
klinkende zinnen.
Het is op zielkundig gebied een gewone waarneming van
hen, die het inwendig leven van de menschen bestudeeren;
dat als de daad geen uitweg geeft men het dan dikwijls
zoekt in allerlei termen en woordenmen lanceert die en
men maakt er zich warm voor, doch doet niets.
Ik kan het dus volkomen plaatsen dat men het telkens
laat hooren: de kapitalistische maatschappij moet weg. Ik
vind het alleen jammer met het oog op de bezuiniging, dat
het 1£ uur duurt en dat daardoor de kosten van het verslag
der vergadering stijgen. Ik zou dan ook gaarne zien, dat
volgend jaar de heer van Eek dien uitweg voor zijne ge
voelens op een voor de gemeente goedkoopere wijze zou
kunnen vinden, bijvoorbeeld door het te publiceeren buiten
den Raad op eigen kosten, zoodat daardoor niet de reeds
aanzienlijk opgeloopen kosten van het stenographisch verslag
nog verhoogd zouden worden.
Ik verheug mij er ook over, dat de rede van den heer
van Eek bewijst dat wij eigenlijk al veel dichter bij elkander
staan dan wij zoo zouden meenen.
De heer van Eek maakt propaganda voor allerlei dingen
die wij al gehad hebben. De heer van Eek maakt propaganda
voor het prijsregelend optreden van de overheid; dat hebben
wij in oorlogstijd gehad. Hetzelfde is het geval met de ver
strekking van goedkooper brandstoffen, met de gemeente
bedrijven en met verschillende andere bedrijven als voeding
en kleedingbedrijven. Wij hebben nu nog een gemeentebedrijf
en de andere bedrijven die ik noemde hebben wij ook al in
oorlogstijd gehad.
Ik heb toen niet bemerkt, dat het iets speciaals sociaal
democratisch was. Ik geloof ook niet, dat iets als men te
Groningen heeft, die centrale groentenhal, iets specifieks
sociaal-democratisch is. En als er zoo iets verdwijnt, dan