486
MAANDAG 12 DECEMBER 1921.
brengt, omdat het kapitalisme hun elk bestreden voordeel
weer ontneemt, en alleen de vernietiging van het kapitalistische
stelsel voor hen lotsverbetering kan brengen.
Ik zou gaarne hebben gezien, dat de heer van Eek de
beschouwingen, welke hij over verschillende sociale hervor
mingen heeft gehouden, meer in dit lichtthad bezien. Indien
hij niet zoozeer het oog had gesloten voo'r de werkelijkheid,
zooals die op dit oogenblik is, dan zou zijn rede veel meer
een waarschuwing en een baken voor de arbeidersklasse zijn
geweest. Wat betreft de verschillende hervormingen, welke
de heer van Eek heeft genoemd, de meeste daarvan kan ik
op zichzelf volkomen onderschrijven. Ik zou een enkele uit
zondering willen maken, namelijk voor de zeggenschap van de
arbeiders in het beheer der bedrijven, welke ik, wanneer zij
van boven af wordt gedecreteerd, geheel waardeloos vind en
waarvan ik niet kan inzien, dat zij, door de arbeiders zeiven
veroverd, in het kapitalisme iets kan beteekenen. Wij willen
in het kapitalisme de geheele verovering en inbezitneming
van de bedrijven door de arbeiders.
Ik heb mij bij die verschillende hervormingen ook ver
wonderd, toen de heer van Eek het over den woningnood
had en er tegenover het feit, dat er nog altijd gebrek aan
woningen is en nog menschen in krotten wonen, op wees,
dat er nog veel groote woningen zijn, die ten deele leeg staan.
Ik begrijp niet waartoe dat kan leiden, als men niet den
eisch van distributie van de woningruimte aanvaardt, en ik
heb nimmer bemerkt, dat de partij van den heer van Eek die
aanvaardt.
Al wil ik niet in herhalingen treden over verschillende van
de hervormingen, waarvan ik niet geloof, dat wij ze in den
Raad tenzij de toestanden, wat de houding van de arbeiders
betreft, absoluut veranderen in Nederland zullen kunnen
totstandbrengen, toch wensch ik naar aanleiding van de rede
van den heer van Eek een paar opmerkingen te maken. Die
rede maakte den indruk, dat die heel aardig was geweest,
als zij 20 jaren geleden was gehouden. Toen kon men in
dit opzicht over die verschillende hervorminkjes kalm gaan
redeneeren en beschouwingen houden over de vraag wat
misschien wel en wat misschien niet zou kunnen worden
totstandgebracht. De arbeidersbeweging was zwak en be
spiegelingen over de toekomst, welke zich zoo vredig scheen
te zullen ontwikkelen, kon men zoo kalm houden, maar thans
heb ik tegen de rede van den heer van Eek wel eenige be
zwaren.
Het eerste bezwaar is dit, dat ik in het standpunt van den
heer van Eek, dat in zooverre afwijkt van zulk een als iemand,
die op de hoogte van zijn tijd was, twintig jaren geleden zou
hebben ingenomen of had kunnen innemen, op twee punten
de verloochening heb gevonden van het Marxisme. Vooreerst
waar de heer van Eek zegt, dat het kapitalisme dat was
zijn groote grief in strijd is met de menschenliefde. Men
kan bespiegelingen houden over de vraag of dat in een bepaald
licht juist is of niet, maar een Marxistisch politicus is niet
gewoon de menschenliefde hierbij tot uitgangspunt te nemen,
omdat de drijfveer in de ontwikkeling van .de maatschappij
niet is de menschenliefde. Het is mogelijk, dat het kapitalisme
in strijd is met de menschenliefde, maar eenige waarborg
voor de onhoudbaarheid van het kapitalisme is daarin niet
gelegen;
In de 17de eeuw was het kapitalisme ook in strijd met de
menschenliefde, misschien zelfs op sommige punten bijzonder
erg, maar "daarin lag in het geheel niets wat de mogelijkheid
zelfs opende ,om het kapitalisme door een ander stelsel te
vervangen.
Ik kom nu tot het tweede punt. Ik wil zeggen, dat ik den
heer van Eek niet beschouw als iemand die Marxistisch denkt,
maar alleen als iemand, die sommige Marxistische stellingen
aanvaardt en van buiten geleerd heeft; niet als iemand wiens
denkwijze werkelijk Marxistisch is; zoo heb ik hem ook be
schouwd toen ik met hem in één partij zat.
Het tweede punt is de wijze waarop de heer van Eek
gesproken heeft over het Christendom, namelijk over de goede
beginselen, die in het Christendom zouden liggen. Ik wil
zeggen, dat ik van Marxistisch standpunt niet iets erken als
Christendom waarin zekere beginselen, goede of kwade, leven.
Het Christendom is een soort van dekmantel voor allerlei
transcendentale denkwijzen, die buitengewoon weinig met
elkander gemeen hebben en die zeker met wat oorspronkelijk
het Christendom was hoegenaamd niets meer te maken heb
ben. Van het Christendom, dat in zijn begin geweest is een
revolutionaire actie van een klasse van armen, die een meer
of minder op hun medemenschen parasiteerend bestaan wilden
lijden; een klasse van paupers, niet een klasse van proletariërs
in onzen modernen zin, maar in den zin zooals het Romeinsche
rijk die kende, van een werkelijk voor de productie niet van
belang zijnde klasse, is eenvoudig geen spoor meer over. En
welke nu de beginselen zijn, die nog liggen in het Christendom
op zich zelf, die zedelijke beginselen zijn een soort van buiten
de werkelijkheid om, buiten het maatschappelijk leven om,
in de lucht zwevende beginselen, die noch goed noch kwaad
zouden zijn te noemen.
Het is een zeer gewoon Marxistisch standpunt om aldus
daarover te spreken; maar ik wil dit zeggen, omdat ik het
van belang acht erop te wijzen dat m.i. het Marxisme de
eenige basis nog is waarop men de revolutie kan ontwikkelen.
Wat door den heer van Eek en zijn partij wordt aange
voerd als eischen is niets anders dan een verlanglijstje. Nu
zou het geen kunst zijn om zelfs nog een langer verlanglijstje
te maken, maar men moet ook kans zien om die dingen in
werkelijkheid om te zettendan eerst krijgen zij eenige waarde.
Hier ligt het groote practische onderscheid tusschen den heer
van Eek en mij. Ik wil ze in de werkelijkheid omzetten, voor
de partij van den heer van Eek blijven ze steeds verlang
lijstjes. Voor ons zijn ze dat niet; voor ons zijn ze om te
zetten in werkelijkheid.
Nu is de zaak deze, dat wij de dingen, welke de heer van
Eek naar voren heeft gebracht, ook geen werkelijkheid zien
worden, wanneer zijn partij een aanzienlijk deel van de macht
in handen krijgt, ik tart den heer van Eek om aan te geven
waar ter wereld het ooit voorgekomen is, dat zijn partij
gepoogd heeft om, wanneer zij de macht had, ook maar een
aanmerkelijk deel van deze eischen te verwezenlijken.
Er wordt mij gevraagd, waar zij het ooit heeft kunnen
doen. Dit is een uiterst naïeve vraag. In de Novemberdagen
van 1918 heeft in Duitschland de sociaal-democratie de macht
inderdaad een oogenblik in handen gehad.
En wat hebben zij met die macht gedaan? Zij hebben er
niets anders mede weten te doen dan ze aan de bourgeoisie
over te geven. Zij hebben verkiezingen uitgeschreven, waar
van zij tevoren wisten hoe de uitslag zou zijn, en op die
manier de macht afgestaan. Terwijl zij de dictatuur van het
proletariaat hadden kunnen vestigen, hebben zij dat niet
gedaan.
Mijnheer de Voorzitter! Er wordt daar gezegd, dat wij dat
in Rusland ook hebben gedaan. Neen, dat doen wij in Rusland
niet. Wij hebben in Rusland geen enkel deel van de macht
aan wien ook afgestaan. De macht in Rusland is volkomen
in handen van de dictatuur van het proletariaat.
Mijnheer de Voorzitter! Ik hoor daar zeggen van de boeren
De boeren hebben de macht niet. De macht is in Rusland in
handen van de dictatuur van het proletariaat.
De Voorzitter. Ik geloof, dat wij nu toch wel wat ver
weggaan, terwijl wij het over Leiden moeten hebben.
De heer Knuttel. Ik kom tot de verschillende hervormin
gen, die de heer van Eek heeft aangekondigd. Ik wijs er op
wij komen dan wat dichter bij Leiden; ik ga naar plaat
sen als Amsterdam en Zaandam
Mijnheer de Voorzitter. Ik wensch nog even terug te grijpen
en te zeggen, dat op dit oogenblik in Duitschland tal van
sociaal-democratische ministers zijn, die hun macht niet beter
weten te gebruiken dan voor de vervolging van revolutionaire
ai beiders. En ik tart de heeren mij ook maar één voorbeeld
te noemen, dat hun partij, waar zij in een land of in een stad
de macht heeft, behoorlijk ingrijpende maatregelen, die eenigs-
zms verder gingen dan dat de kolen een paar kwartjes goed-
kooper werden, heeft ingevoerd.
Een tweede punt, waarmede ik in het debat wil komen,
is dat de heer van Eek zich verbazend gemakkelijk van de
dingen afmaakt, ook hierin, dat hij wel beschouwingen houdt
over de vraag op welke voorwaarden de sociaal-democraten
het wethouderschap zouden willen aannemen, maar dat het
tegenover de arbeiders een zeer onwaarachtige houding is,
als men hun al deze hervormingen voorhoudt, maar geen
enkelen weg aangeeft hoe de arbeiders in staat zouden zijn,
en opgevoed zouden kunnen worden, om die dingen tot
werkelijkheid te maken. Dit is weer het groote verschil tus
schen de partij van den heer van Eek en die van mij. Wij
zeggen; dat kan niet gebeuren door ons praten in den Raad,
maar wel en alleen door een massa-actie, maar dan moeten
de sociaal-democraten hetzelfde doen. Maar wat zien wij in de
partij van den heer van Eek? Dit, dat, als een massa-actie
dreigt te ontstaan, alles wordt gedaan om die klein te houden,
dat de arbeiders dan verwezen worden naar de Kamerleden^
die dit en dat zullen doen, en naai' de verkiezingen. De heer
van Eek zegt. dat de sociaal-democraten in den Raad een
dubbele taak hebben te vervullen: de eerste taak is de
propaganda voor het socialisme, dat is de positieve taak, en
daarnaast hebben zij het is een eigenaardige uitdrukking
een negatieve taak, n.l. de bescherming tegen de neerdruk
kende werking van het kapitalisme. Hij heeft het anders uit
gedrukt dan zijn partij het gewoon is te doen, als zij het
heeft over hervormingen. Waarop komt die dubbele taak
neer? De propaganda voor het socialisme komt hierop neer:
stemt sociaal-democratenDan komt men van de positieve
tot de negatieve taak, de bescherming tegen de neerdrukkende
werking van het kapitalismeDat kan men alleen bereiken