MAANDAG 28 NOVEMBER 4921. 449 stemmen hier niet over toelichtingen, maar over voorstellen. Zooals het voorstel daar ligt, ben ik wel bereid er mijn stem aan te geven. De heer Sijtsma. Eerst afwachten wat de Wethouder zegt. De heer Groeneveld. Ik kan altijd nog veranderen. De basis van berekening volgens het belastbaar inkomen lijkt mij zuiverder dan die volgens het zuiver inkomen, maar ik maak mij los van de toelichting van het amendement. De heer Meijnen. M. d. V. Ik wensch mij even aan te sluiten bij het voorstel van den heer Wilmer. Waar in dit ontwerp het beginsel van heffing naar draagkracht ligt, moet naar mijn meening dat beginsel daarin zoo zuiver mogelijk worden toegepast en dat is nu het geval niet, gelijk de heeren Wilmer en Groeneveld reeds hebben gezegd, want twee menschen met hetzelfde inkomen, van wie de een twee kinderen heeft en de ander acht, hebben een absoluut ver schillende draagkracht. Dat kan niet worden tegengesproken. De kinderen, die niet op school gaan of de kinderen, die niet meer op school gaan, hebben ook hun onderhoud noodig. De heer Sijtsma. Die laatsten verdienen geld. De heer Meijnen. Dat is zeer uiteenloopend, er zijn vele kinderen, die niet meer op school gaan, veel kosten en daar door de draagkracht van de ouders verminderen. Een tweede punt, dat ik in dit verband even naarvoren wil brengen, is dit, waar bij de heffing voor de middelbare scholen wel rekening is gehouden met het bezit van kinderen, niet alleen van kinderen, die op school gaan, maar van kin deren, die men in het algemeen heeft, lijkt het mij een leemte in deze verordening te zijn, dat daarmede hier geen rekening is gehouden. Ter wille van de symmetrie der beide regelingen lijkt het mij wenschelijk, dat dit beginsel nog in dit voorstel wordt gebracht. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik zal als mede-onderteekenaar van het amendement niet spreken om deze zaak alsnog te verdedigen, maar ik wil even hierop wijzen, dat de heer Wilmer niet aangegeven heeft wat hij verstaat onder belast baar inkomen. Daarom wil ik mededeelen, dat wij verstaan onder belastbaar inkomen het gewone zuiver inkomen, ver minderd met den aftrek volgens artikel 38 van de wet op de Rijksinkomstenbelasting. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik wil erop wijzen, gehoord de nadere uiteenzetting van den heer Heemskerk, dat dan het amendement onvolledig of fout is, want in het artikel wordt genoemd de plaatselijke inkomstenbelasting. De heer van der Lip. M. d. V. Ik denk dat er weinigen in den Raad zullen zijn, die niet eenige sympathie gevoelen voor de grondgedachte van het amendement van de heeren Wilmer en Heemskerk en voor hetgeen anderen ter ondersteuning van dit amendement in het midden gebracht hebben. In theorie, zou men zoo zeggen, is er niets tegen in te brengen; maar de heeren, die het amendement hebben inge diend en die het hebben ondersteund, hebben zich naar mijne meening aan deze groote fout schuldig gemaakt, dat zij de zaak zuiver principieel en te weinig practisch bekeken hebben. Ik stel mij het zoo voor, dat toen de heer Wilmer ons voorstel onder de oogen kreeg, hij direct gekeken heeft of er wel kinderaftrek in voorkwam, en toen hij zag dat dit niet het geval was, gedacht heeft: dan deugt het voorstel niet. Hij heeft zelf gezegd, dat wel eens de opmerking gemaakt is dat hij met den kinderaftrek opstaat en naar bed gaat. Er ligt in die opmerking, dunkt mij, de heer Wilmer houde mij dit ten goede, wel een kern van waarheid. De heer Wilmer had zich liever op een practisch standpunt moeten plaatsen en zich moeten afvragen tot welke resultaten leidt dit ontwerp. Alvorens verder op die resultaten in te gaan wil ik eerst enkele argumenten aanvoeren, waarom Burgemeester en Wethouders de voorkeur hebben gegeven aan het zuiver inkomen boven het belastbaar inkomen. Ik wijs dan vooreerst op de wet, waaraan wij ons toch hebben te houdendie spreekt in artikel 62, tweede lid van de regeling van de schoolgeldheffing naar evenredigheid van het inkomen. Als men spreekt van het inkomen zonder meer, dan kan mijns inziens niet anders bedoeld zijn dan het zuiver inkomen. Verder wil ik erop wijzen, dat de Minister in een circulaire aan Gedeputeerde Staten omtrent de regelen van schoolgeld heffing onder andere heeft gezegd: »In artikel 62, lid 2, is voorgeschreven dat de heffing geregeld wordt naar evenredigheid van het inkomen. Een schoolgeldregeling naar het werkelijk inkomen en niet naar het belastbaar inkomen beantwoordt het meest aan de strek king der wettelijke bepalingen." In de derde plaats wijs ik erop, dat wij een praecedent hebben, want wij hebben ook bij de regeling van de school geldheffing bij de Hoogere Burgerschool en het Gymnasium als basis genomen het zuiver inkomen en niet het belastbaar inkomen. Ik weet wel, dat men zeggen zal: Bij die scholen bestaat nog een andere degressie en die hebben wij hier niet. Mijne opvatting is echter, dat een degressie, zooals bij de Hoogere Burgerschool en het Gymnasium bestaat, hier niet toegelaten is, omdat reeds door de wet een degressie is aangewezen. In dit verband zij er tevens op gewezen dat men niet mag zeggen, dat de wet geen rekening houdt met de grootte van het gezin. Wij vinden juist in de wet een royale degressie wanneer meerdere kinderen uit eenzelfde gezin de school bezoeken. Het schoolgeld wordt voor den tweeden leerling uit hetzelfde gezin met 20%, voor den derden met 40%, voor den vierden met 60%, voor den vijfden met 80% ver minderd, terwijl voor volgende kinderen geen schoolgeld verschuldigd is. De algemeene opvatting is nu, dat daarnaast niet meer toegelaten is de degressie, die men vindt in de regeling van de Hoogere Burgerschool. Ziedaar enkele redenen waarom wij meenden, dat het zuiver inkomen de voorkeur verdiende boven het belastbare. Thans echter de hoofdzaak, waarover ik zooeven sprak. Wij moeten, zooals ik zei, de zaak practisch bekijken en nu kan ik wat ik bedoel niet beter uitleggen dan door enkele cijfers te noemen. In Haarlem heeft men als grondslag genomen het belastbaar inkomen volgens de plaatselijke belasting, zoodat dat zuiver inkomen wordt verminderd met het bedrag van het nood zakelijk levensonderhoud en den kinderaftrek. In Haarlem betaalt iemand ik neem verder het zuiver inkomen die 1400.inkomen heeft en 1 kind 5.20, te Leiden betaalt zoo iemand niets. Wanneer hetzelfde kind een Uit gebreid Lager Onderwijs-school bezoekt, wordt er te Haarlem voor betaald 40.40, te Leiden niets. Te Haarlem betaalt iemand, die 6 kinderen heeft en een inkomen van 1600. aan schoolgeld 5.20, te Leiden f 4.60. Heeft iemand een inkomen van 2400.— en ook 6 kinderen, dan betaalt hij te Haarlem ƒ10.80, te Leiden ƒ10.20. Iemand met een inkomen van 3600.en zes kinderen betaalt te Haarlem 27.—, te Leiden 18.Te Rotterdam, waar men heeft wat de voor stellers thans blijkens de mededeeling van den heer Heems kerk hier ook willen, want men heeft daar genomen als basis de belastbare som volgens de Rijksinkomstenbelasting, dat wil dus zeggen het zuiver inkomen verminderd met den kinder aftrek, te Rotterdam betaalt iemand met een inkomen van 4200.en 1 kind ƒ5.—, te Leiden betaalt zoo iemand 2.60. Iemand met een inkomen van ƒ1500.en 4 kinderen, betaalt te Rotterdam ƒ5.te Leiden ƒ3.60. Iemand met een inkomen van 2000.en 5 kinderen betaalt te Rotterdam 7.50, te Leiden 7.Iemand met een inkomen van 3300.en 6 kinderen betaalt te Rotterdam 20.te Leiden 15. Ik neem nu enkele plaatsen, waar ook, zooals in ons voor stel, het zuiver inkomen als grondslag is genomen, n.l. Bussum, den Haag en Nijmegen. Te Nijmegen is het schoolgeld ongeveer gelijk aan dat in Leiden; wij blijven echter voortdurend nog iets lager. 1500.- ƒ9.- 3 60. 2000.14.7. 3000.24.— 15. Ik kom nu aan den Haag, waar, zooals de heer Sijtsma reeds heeft gememoreerd, een sociaal-democratische Wethouder van onderwijs is. Daar begint men met de heffing reeds bij een zuiver inkomen van 1000.—. 1000.— 5.niets. 1400.— 10.— 3.60. 2000.20.7. 4000.— 40.— 21.—. Ik hoop met deze enkele voorbeelden duidelijk te hebben gemaakt, dat wij een uiterst lage schoolgeldregeling voor stellen. Wanneer men ons voorstel zou willen becritiseeren en met grond becritiseeren, dan zou men kunnen zeggen: gij zijt veel te laag. Het heeft mij dan ook in hooge mate ver baasd, dat men met de opmerking is gekomen, dat deze schoolgeldregeling van Burgemeester en Wethouders onbillijk is. Ik heb aangetoond, dat wij nog ver blijven zelfs beneden die plaatsen, waar men kinderaftrek heeft volgens de Rijks inkomstenbelasting of waar men te werk gaat, zooals de heer Wilmer heeft aangegeven, dat wil zeggen dat men de inkomsten neemt en daarvan aftrekt het bedrag voor het noodzakelijk Inkomen. Schoolgeld Sohoolgeld Bussum. Leiden. Inkomen. Schoolgeld Schoolgeld den Haag. Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 9