MAANDAG 28 NOVEMBER 1921. 447 moeten houden aan de wettelijke bepalingen daaromtrent. De wet schrijft eenmaal voor de heffing van schoolgeld en daar mede is het uit. De heer Sijtsma is zeer verheugd over den goeden dag, dien zijne partij heden beleeft. Ik wensch hem daarmede van ganscher harte geluk, ik hoop alleen, dat de heer Eerdmans door zijn opmerking omtrent het program van de Vrijzinnig-Democratische partij geen roet in zijn eten heeft gegooid en zijne vreugde niet verstoord heeft. De heer Sijtsma heeft gezegd: het doet mij genoegen, dat eindelijk eens het evenredig schoolgeld zal worden ingevoerd, iets wat ik zoovele jaren reeds heb aangeprezen. Hij heeft daarbij gememoreerd, dat ik vroeger het evenredig schoolgeld hier bestreden heb en dat ik nu geroepen ben het te verdedigen. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik mij niet kan herinneren, dat ik hier in den Raad ooit het evenredig schoolgeld heb bestreden. De heer Sijtsma. Ja, tegen gestemd! De heer van der Lip. Een eenvoudig stemmetje tegen is heel wat anders. Het kan echter gebeuren. Ik zou echter zeggen: laten wij hierover nu maar niet verder spreken, de wet schrijft nu eenmaal voor, dat er een progressief schoolgeld moet zijn, laten wij dus de wet kalm uitvoeren en verdere beschouwingen achterwege laten. Er zijn enkele opmerkingen gemaakt over de schaal en over het systeem van het ontwerp, maar daarop zal ik thans niet ingaan, want daarover zullen wij spreken, als straks artikel 2 met het amendement van de heeren Wilmer en Heemskerk aan de orde komt. De heer Meijnen is de eenige, die een onderwerp heeft aangeroerd, waarop ik nog even moet ingaan. Hij heeft namelijk gezegd: ik betreur het, dat het schoolgeld nu zoo geregeld zal worden, dat niet altijd het schoolgeld voor de Hoogere Burgerschool hooger is dan voor de uitgebreid lager onderwijs-scholen. Ook de plaatselijke schoolcommissie heeft de opmerking gemaakt, dat wij moesten zorgen, dat het schoolgeld voor de uitgebreid lager onderwijs-scholen lager bleef dan dat voor de Hoogere Burgerschool, een opmerking, waarvoor ik wel iets gevoelde. Wij hebben dan ook na het advies der schoolcommissie in het ontwerp deze wijziging aangebracht, dat in de eerste kolom het schoolgeld voor de Hoogere Burgerschool altijd hooger is dan dat voor de uit gebreid lager onderwijs-scholen. De heer Meijnen gaat echter in zijn eischen veel verder en zegt, dat wij moeten zorgen, dat het schoolgeld voor de Hoogere Burgerschool nooit lager is dan dat voor de uitgebreid lager onderwijs-scholen. Dat zal echter niet gaan. Wij hebben namelijk aan de Hoogere Burger school een ander systeem van schoolgeldhelfingdaar hebben wij, zooals bekend is, de Rijksregeling gevolgd en deze brengt mede, dat het schoolgeld afhangt van het aantal kiuderen waarnaar het belastbaar inkomen is bepaald. Als bij de vast stelling van het belastbaar inkomen rekening wordt gehouden met 2 of meer kinderen, dan wordt ook het schoolgeld voor de kinderen uit zulk een gezin telkens minder, ook al bezoekt maar één kind de school. Wij hebben daar dus een ander systeem; wij hebben daar niet alleen een kleine degressie voor de verdere kinderen uit hetzelfde gezin, die de school bezoeken, maar het schoolgeld hangt ook af van het aantal kinderen waaruit het gezin bestaat. Als men maar één kind op de Hoogere Burgerschool heeft, betaalt men daarvoor een lager of hooger schoolgeld naarmate het gezin talrijker dan wel minder talrijk is. Nu zie ik geen kans eene schoolgeldregeling voor de uitgebreid lager onderwijs-scholen te ontwerpen, zoo dat het schoolgeld altijd lager is dan het bij de Hoogere Burgerschool kan voorkomen, want dan zouden wij een veel te lage schaal krijgen. Ik zie dus tot mijn spijt geen kans aan het verlangen van den heer Meijnen te voldoen. Hij verlangt, dunkt mij, iets onredelijks. Nu zegt de heer Meijnen: als gij dat niet kunt doen, ver ander dan de verhouding in het schoolgeld tusschen Lager Onderwijs en Uitgebreid Lager Onderwijs. Dat is gemakkelijk gezegd; de "wet wil, dat wij rekening houden met de ver houding in de onkosten, en waar de onkosten van de lagere scholen staan in verhouding tot die van uitgebreid lager onderwijs-scholen als 1 meenden wij die verhouding in het schoolgeld te moeten uitdrukken. Men kan niet om de een of andere willekeurige reden zeggen: laten wij de ver houding maar als van 1:1a maken. Als de heer Meijnen zijn idee wil uitgewerkt zien, moet hij dat, dunkt mij, op een andere wijze gedaan trachten te krijgen dan door een ver andering in deze verhouding; hij moet dan pleiten voor een verandering in de tabel voor de Hoogere Burgerschool. Het schoolgeld aan de Hoogere Burgerschool is mijns inziens te laag. Wij hebben echter de Rijksregeling gevolgd en deze was zoo, dat het maximum schoolgeld 300.bedroeg. Wij waren wel niet verplicht ons daaraan te houden, maar wij achtten het wenschelijk aan onze gemeentelijke Hoogere Burgerschool niet hooger te gaan dan aan de Rijks Hoogere Burgerscholen. Wij meenden dus een schaal te moeten maken, die eindigde met 300. Maar, zooals de heer Meijnen ook zal weten, is er nu een nieuw ontwerp-Middelbaar Onderwijswet en in de toelichting deelt de Minister dit mede: »Het maximum schoolgeld voor de Rijksscholen van 300.vervalt. In verband daarmede zal het mogelijk zijn het maximum op ten minste 400. te stellen." Dus de Minister ziet blijkbaar ook in, dat het maximum van f 300.te laag is. Te verwachten is derhalve, dat de regeling voor de Rijksscholen een wijziging zal onder gaan en gebeurt dit, dan zal het naar mijn meening zaak zijn, dat wij hier ter stede ook voor onze Hoogere Burger school de schaal gaan veranderen. Ik meen dus, dat de heer Meijnen beter zal doen met te wachten op de nieuwe regeling voor de Rijksscholen. Dan zal door een nieuwe schoolgeldregeling vöor onze Hoogere Burger school zeer waarschijnlijk aan zijn bezwaar tegemoet gekomen kunnen worden. De heer Meijnen. M. d. V. Hetgeen de Wethouder aan het slot van zijn rede mededeelt was mij niet in die preciesheid bekend; mijn gedachtengang was deze. De regeling voor de Hoogere Burgerschool staat vast en de regeling voor het Lager Onderwijs en voor, het Uitgebreid Lager Onderwijs nog niet; indien er dus van een verhouding sprake zal zijn, dan moet die verhouding geregeld worden in het voorstel, dat voor ons ligt. Ik wil daarmede niet zeggen, dat de cijfers voor het Uit gebreid Lager Onderwijs op zichzelf te hoog zouden zijn. Dat is mijne bedoeling niet; als zij maar lager blijven dan de cijfers voor de Hoogere Burgerschool. Het is iets anders, wanneer er kans bestaat dat de cijfers van de Hoogere Burgerschool herzien zullen worden en er daarvoor een andere schaal zal komen, zoodat het mogelijk zal zijn het daar te vinden. Dat zou ik uitstekend achten. Het zou mij alleen spijten, wanneer het Uitgebreid Lager Onderwijs gedupeerd werd, ten onrechte, door het Middelbaar Onderwijs, dat ook trouwens veel duurder is voor de gemeente. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Art. 1 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 2, luidende: «Grondslag der heffing is het zuiver inkomen van de ouders der leerlingen en bij ontstentenis van beide ouders, van de leerlingen zeiven, volgens den laatsten aanslag in de plaatse- selijke belasting naar het inkomen. Indien de ouders ieder afzonderlijk in die belasting zijn aangeslagen, wordt het schoolgeld berekend over het gezamenlijk zuiver inkomen. Is geen of nog geen aanslag in die belasting opgelegd, dan wordt het zuiver inkomen geschat door Burgemeester en Wethouders", waarop door de heeren Wilmer en Heemskerk is voorge steld een amendement luidende: «Ondergeteekenden hebben de eer het volgende voor te stellen In art. 2 der Verordening tot heffing van schoolgeld voor het Lager Onderwijs in de gemeente Leiden worden de woor den «zuiver inkomen" vervangen door «belastbaar inkomen." De heer Wilmer. M. d. V. Het zal voor mij geen zware taak zijn om dit amendement te verdedigen. Ik meen, dat het amendement volkomen past in de bedoeling, welke Burge meester en Wethouders hebben bij deze schoolgeldheffing. Het is duidelijk de bedoeling van Burgemeester en Wethouders, om schoolgeld te heffen naar draagkracht, om het school geld verschillend te doen zijn naar gelang het verschil in financieele draagkracht van de betrokkenen. Dat doen Burgemeester en Wethouders niet alleen op deze wijze dit reeds in antwoord aan den heer Sijtsma dat zij het schoolgeld verschillend doen zijn naar gelang men heeft 1, 2, 3, 4, 5 of meer kinderen op de school, maar ook op deze wijze, dat zij het schoolgeld verschillend doen zijn naar gelang van het verschil in wat men noemt «zuiver inkomen." De heer Sijtsma kan dus al tevreden zijn, hij is reeds weerlegd door het voorstel van Burgemeester en Wet houders zelf. Burgemeester en Wethouders maken verschil niet alleen voor de inkomens wat betreft degenen, die meer kinderen op school hebben, maar ook naar gelang van het inkomen, dat de betrokken ouders hebben, dus een dubbele degressie. Maar nu is het zoo vreemd, dat Burgemeester en Wethouders, als zij verschil maken naar gelang van het inkomen, het zuiver inkomen nemen. Wanneer het Rijk of de gemeente een belasting heft,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 7