MAANDAG 28 NOVEMBER 1921.
445
De heer Dubbeldeman. Dat staat vast.
De heer de Lange. M. d. V. De vraag van den heer
Dubbeldeman bevreemdt mij wel wat, want dit voorstel van
Burgemeester en Wethouders beoogt niets anders dan de
wettelijke sanctie van hetgeen de bouwvereenigingen weten
van af het oogenblik, dat de voorschotten zijn toegekend, en
bevat niets anders dan hetgeen de bouwvereenigingen reeds
hebben geaccepteerd.
De heer Dubbeldeman. Moesten accepteeren.
De heer de Lange. Neen, hebben geaccepteerd. En het
gaat niet aan nu voor wijziging te pleiten, tenzij men het
wil doen om daardoor propaganda te maken voor de partij.
De bouwvereenigingen hadden wijziging moeten vragen, toen
de beslissing van den Minister kwam, maar toen hebben zij
zich bij die beslissing neergelegddat is maanden en maanden
geleden en voor een discours daarover is het nu te laat.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. De geachte Wethouder
beantwoordt mijn vraag op zijn manier; dat is zijn recht en
het is hem ook gegund. Ik heb duidelijk de vraag gesteld of
er wettelijke bepalingen zijn, die belemmeren, dat de gemeente
toch geeft het a deel, dat zij had moeten geven, indien het
Rijk het f deel had toegezegd, en daarop heb ik geen antwoord
ontvangen, tenzij ik uit hetgeen de heer de Lange heeft
gezegd mag afleiden, dat daarvoor geen belemmeringen zijn.
De heer de Lange zegt: dat is allemaal reeds overeengekomen.
Dat is voor mij niets nieuws, het belangrijkste is niet, dat
de bestuurders van die woningbouwvereenigingen daarmede
genoegen hebben genomen, doch dat de arme drommels, die
in die huizen gaan wonen, te hooge huren zullen moeten
gaan betalen. Vroeger werd het billijk geacht, dat de gemeente
dat a deel en het Rijk deel betaalde, en er is toch nog niets
veranderd ten gunste van die huurders, integendeel, hetgeen
de heer Knuttel zeide, dat de toestand voor de arbeiders nog
slechter wordt, staat vast, al ware het alleen door de werk
loosheid. Daarom betreur ik het, dat het gemeentebestuur,
dat nu zegt zuinig te willen zijn, doch dat alleen zuinig is,
als het in zijn kraam te pas komt verleden week heeft
het nog 10.000 weggesmeten geen aanleiding heeft kunnen
vinden om te zeggenwij zullen trachten dat a deel toch in
mindering te doen strekken van de huurprijzen. Indien het
gemeentebestuur dat had gedaan, zou h'et iets goeds hebben
gedaan, ook in de oogen van hen, die dat geld in den vorm
van belasting moeten bijeenbrengen.
Ik zou een voorstel kunnen doen, maar ik vermoed toch
dat het verworpen zou worden en daarom zal ik het niet
doen. Ik zal het daarom nalaten, omdat de heer de Lange
zoo pertinent weet te verklaren, dat de bestuurders van die
bouwvereenigingen er feitelijk niet zoo'n bezwaar tegen hadden.
In elk geval, de huurders zullen nu kunnen hooien en
lezen, dat er ook nog Raadsleden zijn die meenen, dat, al
geeft het Rijk niet het f deel, de gemeente het toch wel
moet doen.
De Voorzitter. De heer Dubbeldeman bezigt van die uit
drukkingen, welke prikkelend werken op degenen, die niet in
alle opzichten op de hoogte zijn.
De heer Dubbeldeman stelt het voor, alsof de Minister niet
wil; maar in het schrijven van den Minister staat uitdruk
kelijk: ik kan niet, ik heb geen geld.
Nu moge de heer Dubbeldeman er over heen stappen en
zeggen: dat zijn praatjes; feitelijk is de toestand toch zoo.
Tegen het verwijt van den heer Dubbeldeman, dat men
alleen zuinig is als het in iemands kraam te pas komt, moet
ik ernstig protesteeren. Men kan verschillend denken over de
noodzakelijkheid van een of anderen maatregel: maar er is
geen sprake van dat er naar willekeur wordt gehandeld wat
betreft het voorstellen om uitgaven al dan niet te doen.
Dit is geheel en al een manier van de zaken voor te stellen
waartegen wij moeten opkomen, want het is bezijden den
werkelijken toestand.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en
Wethouders besloten.
(De heer Stijnman was inmiddels ter vergadering gekomen).
V. Verordening tot heffing van schoolgeld voor het Lager
Onderwijs in de gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. No. 392.)
Hierbij komen tevens in behandeling de desbetreffende
adressen en de desbetreffende amendementen.
De algomeene beschouwingen worden geopend.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil bij deze gelegenheid te
kennen geven, dat ik in principe tegenstander ben van deze
regeling. Indien er een zaak is die geen geld zou mogen
kosten, dan is het zeker het onderwijs. Er moest, juist voor
ieder de verplichting bestaan om zijn kinderen zooveel als
met hun aanleg vereenigbaar is te laten leerenin plaats
daarvan gaat men het leeren in Nederland belemmeren door
het heffen van een afzonderlijke belasting op het leeren, nl.
door het heffen van schoolgeld.
Nu ziet zoo'n evenredig schoolgeld er voor wie oppervlakkig
oordeelt op het eerste gezicht niet onaardig uit. Men zegt:
degeen, die bijna geen inkomen heeft, betaalt die belasting
nieten degeen, die hooger inkomen heeft, betaalt zooveel te meer;
maar het blijft met dat al toch, ook in dien vorm, een belas
ting op het opdoen van kennis, waarbij degenen, die hooge of
gemiddelde inkomens hebben en in het bezit zijn van kinderen,
zwaarder belast worden dan anderen, die in dezelfde financieele
omstandigheden verkeeren en geen kinderen ten hunne laste
hebben. Dit is natuurlijk een onzinnige regeling en de eenige
oplossing zou dan ook zijn, het schoolgeld af te schaffen en
daarvoor in de plaats de inkomstenbelasting te verhoogen met
hetgeen de scholen aan de gemeente kosten. Dit zou de eenige
regeling zijn, die mij zou kunnen bevredigen. Daarmede wil ik
niet zeggen dat ik, nu de wet eenmaal deze regeling voor
schrijft, mij hier daartegen bij wijze van protest zal verzetten
door tegen te stemmen. Ik zal dat niet doen omdat, hoe
onvoldoende deze regeling mag zijn, zij in elk geval een stap
vooruit is, vergeleken bij den toestand, die thans bestaat. Ik
wil echter toch een voorbehoud maken. Ik kan mij er namelijk
niet mede vereenigen, dat vanaf een inkomen van '1200.
schoolgeld zal worden geheven. Het komt mij voor, dat het
amendement, dat is ingediend en dat strekt om de woorden
»zuiver inkomen" te vervangen door »belastbaar inkomen",
aan mijn bezwaar zou kunnen tegemoet komen, omdat daarvan
als het ware automatisch verhooging van die grens het gevolg
zou zijn, indien niet in de toelichting tot dat amendement stond
Bij aanneming van dit voorstel zullen de tabellen moeten
worden gewijzigd."
Daar schuilt een addertje onder het gras, want uit dien zin
blijkt, dat dat amendement niet de uitwerking zal hebben,
welke ik zou wenschen en welke deze regeling voor mij, in
geval van aanneming van het amendement, aannemelijk zou
maken. Maar tevens wil ik er op wijzen, dat ik die woorden
»Bij aanneming van dit voorstel zullen de tabellen moeten
worden gewijzigd", zoo lees, dat wij in een volgende ver
gadering nieuwe tabellen krijgen, zoodat de behandeling van
dit voorstel wordt aangehouden en wij kunnen zien hoe het
met dat addertje onder het gras zit. Voorloopig zal ik met
dit amendement genoegen kunnen nemen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil beginnen met nog eens
in herinnering te brengen, dat deze dag voor mij een goede
dag mag heeten. De kleine groep, waartoe ik behoor en welke
ik op dit oogenblik hier alleen vertegenwoordig, heeft bijna
20 jaren geijverd voor evenredig schoolgeld; een enkeling van
de overzijde heeft ons daarbij weieens geholpen, maar overi
gens hebben wij in dit opzicht altijd bestrijding in den Raad
ondervonden. Een van de meest handige bestrijders is daarbij
geweest, zooals die altijd handig is, de Wethouder van der
Lip en nu, wonderlijke speling van het lot, wordt hij van
bovenaf gedrongen met zulk een evenredige schoolgeldregeling
te komen. Daarin vind ik onwillekeurig voldoening, niet
alleen omdat het mij persoonlijk genoegen doet, maar omdat
daaruit blijkt, dat de ideeën door ons beleden en de idealen,
welke wij koesterden, gemeen goed zijn geworden van al de
groepen en thans toegepast worden. Mijnheer de Voorzitter!
De heer de Lange mag er om lachen, nu stemt hij toch er
voor, maar in de dagen, toen hij nog geen Burgemeester was,
en ook later heeft hij in dezen Baad ook tegen een evenredige
schoolgeldregeling gestreden. Verder wil ik even zeggen, dat
ik met deze regeling, welke vóór ons ligt, in het algemeen
wel instem, behalve dat het maximum mij niet hoog genoeg
gaat. Hetgeen ik in dit opzicht wensch, heb ik met mevrouw
van Itallie in een amendement belichaamd en ik hoop dat
straks te verdedigen. Overigens meen ik, dat de bezwaren,
die van andere zijden zijn gemaakt de Wethouder zal ze
ook wel kunnen weerleggen niet zwaar genoeg wegen om
er op in te gaan.
In de eerste plaats wil ik dan noemen het bezwaar, dat
hier genomen wordt het zuiver inkomen in plaats van het
belastbaar inkomen als basis voor de schooldgeldheffing. Ik
wil een paar argumenten aangeven waarom het vaststellen
van het zuiver inkomen mijns inziens beter is dan het nemen
van het belastbaar inkomen. Het eerste argument is, dat wij
hier alleen rekening hebben te houden met categorieën van
rnenschen, die kinderen hebben, en wij direct de andere cate
gorieën kunnen uitschakelen, wat bij een belastingheffing niet
hel geval is, en het tweede argument is, dat er in de voor
gestelde regeling reeds eenige degressie ligt, want iemand,