442 MAANDAG 28 NOVEMBER 1921. Zooals U bekend is werd de nieuwe jaarwedderegeling door Gedeputeerde Staten onder goedkeuring van de Kroon onver anderd vastgesteld. Ten opzichte van de jaarwedde van den Ontvanger werd echter bepaald dat deze slechts voorloopig zou gelden tot en met 31 December van dit jaar. Thans deelen Gedeputeerde Staten ons mede dat het hun voornemen is deze tijdelijke regeling om te zetten in een vaste met dezelfde bepalingen als de tijdelijke bevat. Zij ver zoeken ons daaromtrent het gevoelen van den Raad in te winnen. Burgemeester en Wethouders stellen U thans voor aan Gedeputeerde Staten te adviseeren de tijdelijke regeling van de jaarwedde van den Ontvanger te bestendigen. Kunnen de leden zich met dit voorstel vereenigen? De heer Sijtsma. M. d. V. De werkzaamheden van den Ont vanger zijn niet meer zoo omvangrijk als vroeger, nu ook de plaatselijke directe belasting door het Rijk wordt behan deld. Ik weet niet of en zoo ja, welke andere werkzaamheden er tegenover staan, maar indien de werkzaamheden vermin derd zijn, mogen wij wel adviseeren het salaris te herzien en wat lager te stellen. Ik zeg dit daarom, omdat, toen wij eens bij een vorige gelegenheid met elkander een regeling bespraken, er een strooming in den Raad was, die zeide: wij doen dat nu, omdat wij onzen Ontvanger kennen als een flinken man en wij hem niet gaarne een lager salaris zouden zien toegekend, zoodat deze regeling feitelijk een tijdelijk karakter draagt. Waar wij zuinig moeten zijn, zooals telkens ook het advies van Burgemeester en Wethouders luidt, lijkt het mij wel gemotiveerd aan Gedeputeerde Staten in overweging te geven het salaris van den Ontvanger wat lager vast te stellen. De heer de Lange. M. d. V. Dat wij zuinig moeten zijn, ben ik met den beer Sijtsma eens, maar zuinigheid mag ons niet nopen tot onbillijkheid; dat bedoelt de heer Sijtsma toch ook niet. Of de Ontvanger persoonlijk minder werk zal krijgen door de wetswijziging, welke in het begin van dit jaar effec tief is geworden, betwijfel ik sterk. Die wetswijziging zou hoogstens tengevolge kunnen hebben, dat het personeel ten kantore van den Ontvanger eenigermate kon worden inge krompen, maar de heer Sijtsma zal het wel met mij eens zijn, dat de gevolgen van zulk een wetswijziging maar niet zoo onmiddellijk intreden en merkbaar zijn. Ik kan den heer Sijtsma de verzekering geven dat op dit oogenblik er ten kantore van den Gemeente-ontvanger nog geen vermindering van werkzaamheden is door de wijziging van de wet. En wij hebben alweder besluiten genomen, die anderzijds zullen maken, dat de werkzaamheden ten kantore van den Gemeente-ontvanger, ze mogen dan verminderd worden door de niet-inning der inkomstenbelasting, zullen vermeerderen. Ik wijs b.v. op de schoolgeldregeling, die eerstdaags tot stand moet komen; dan valt te wijzen op de door den Raad aan genomen zakelijke belasting op het bedrijf en verder zullen wij binnenkort gelegenheid krijgen om aan te nemen een belasting op bouwterreinen. Ik durf op dit oogenblik geerie andere dingen te noemen, maar in elk geval dunkt mij dat de heer Sjjtsma voldaan zal zijn door de mededeeling, dat op dit oogenblik de werkzaam heden niet verminderd zijn. De heer Sijtsma zal het ook met mij eens zijn, dat het natuurlijk niet aangaat een titularis, die al zooveel dienstjaren heeft, zoo maar even in wedde te doen achteruitgaan. Als die vermindering van wedde kan plaats hebben, dan zal die door den Raad overwogen moeten worden als wij een nieuwen titularis krijgen. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik ben nog niet geheel overtuigd door de redeneering van den Wethouder, want wanneer wij de nieuwe regeling in zake de inning der inkomstenbelasting niet gekregen hadden dan zou dus het kantoor van den Gemeente-ontvanger zoo overkropt moeten geworden zijn met werkzaamheden, dat het niet meer te doen zou geweest zijn, en daarvan heb ik vroeger nooit iets gehoord. Ik had vernomen dat deze Gemeente-ontvanger, nu er een andere regeling kwam, met het oog op zijn hoogen leeftijd zou heengaan, en ik dacht eigenlijk ook, toen ik sprak over deze aangelegenheid, aan een nieuwen functionaris. Wanneer dit echter niet zoo is en de tegenwoordige Ontvanger blijft, dan zal ik er verder niet aan tornen. De Voorzitter. Ik wil opmerken, dat wij van een weggaan van den Ontvanger op dit oogenblik niets afweten. Gebeurt dat echter, dan zullen wij te overwegen hebben wat wij moeten doen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Aan de orde is alsnu: I. Praeadvies op het verzoek van A. J. Kat, om de te bouwen gebouwtjes op het terrein in den Stadspolder, Kad. Sectie K No. 3229, van hout te mogen maken. (Zie Ing. St. No. 394.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. II. Voorstel tot verhuring van de veilingloods c. a. aan de Boommarkt, aan de Leidsche Tuinderspatroonsvereeniging. (Zie Ing. St. No. 395.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Sijtsma. M. d. V. Naar aanleiding van het rapport van den Directeur van het Markt- en Havenwezen wil ik als mijne opinie te kennen geven, dat Burgemeester en Wet houders wel eenigszins te goedgunstig jegens de hier bedoelde patroonsvereeniging zijn. Die Directeur wijst er op, dat de leden dezer vereeniging van de betaling van de liggelden, die in 1920 met 100 pCt. zijn verhoogd, vrijgesteld zijn en meent dat het gewettigd is een huur van 2500.te vragen. Mij is verzekerd, dat de leden dier vereeniging door die vrijstelling van het betalen van liggeld een voordeel van minstens/1000. per jaar genieten. Ik vind ook, dat wij in dit geval wel wat meer voor de gemeente kunnen vragen. Een huurverhooging ad 250.—, zooals Burgemeester en Wethouders voorstellen, is wel wat heel weinig. Ik zou liever willen, dat men het stelde in plaats van op 1500.op een bedrag van 2000.De gemeente moet er in behoorlijkheid zooveel van halen als er van te halen valt. Dat zijn wij aan de belastingbetalers verplicht. De heer Bots. M. d. V. Indertijd is de huur 750.ge weest. De heer Sijtsma. In den ouden tijd. De heer Bots. In 1913, en wij stellen nu voor 1500. Dat is een verdubbeling en in het algemeen zijn alle haven en marktgelden met 100 verhoogd, zoodat de Commissie voor het Marktwezen en Burgemeester en Wethouders het billijk achtten zich tot 100% te bepalen. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik ben nog niet bevredigd. De heer Bots zegt, dat de huur in 1913 was 750.—, en dan slaat hij ineens over naar het jaar 1921, er op wijzende, dat het bedrag verdubbeld wordt, maar in dien tusschentijd hebben wij ook nog in drie of vier tempo's de pacht verhoogd. Deze laatste verhooging beteekent 250.—, niet 750.—. Die verhoogingen zijn vroeger ingegaan, omdat de onkosten, b.v. die voor onderhoud, hooger werden, en nu komt er behalve de algemeene stijging de extra vrijstelling van liggeld bij. De vrijstelling van markt- en havengelden scheelt, in aanmerking genomen de verhooging dier gelden, immers 1000.Dat meerdere wil ik niet geheel voor de gemeente opeischen, maar ik stel voor den huurprijs te verhoogen tot 2000. De heer Bots. M. d. V. Ik wil even uitdrukkelijk constateeren, dat wij bij de liggelden en al dergelijke gelden 100 omhoog zijn gegaan, zooals de Commissie voor het Marktwezen in het algemeen had geadviseerd. Bij den een is het gedaan ineens, bij den ander in tempo's. De heer Sijtsma zegt, dat, als men vrij is van liggeld, er veel gebruik van wordt gemaakt, maar, als men die vrijdom niet had, zouden er niet zooveel schuiten inkomen als thans het geval is, omdat men profiteeren wil van de omstandigheid, dat men niet behoeft te betalen. De heer Wilbrink, M. d. V. Wij hebben indertijd in de Marktcommissie eenparig besloten dit bedrag niet hooger te stellen dan 1500.Waar de prijzen in het algemeen, in verband met de tijdsomstandigheden, met 100 zijn verhoogd en de toestand in de tuinderswereld niet zoo schitterend is, meende de Commissie daarmede eenigszins rekening te moeten houden om den weg der billijkheid zooveel mogelijk te betrachten. Het is mogelijk, dat de Tuinderspatroonsvereeniging bij aan neming van het voorstel van den heer Sijtsma misschien een jaar die 2000.zal betalen, omdat zij op dit oogenblik niet anders kan, maar dan een weg zoekt om elders een veilingloods te stichten, zoodat zij de gemeente niet meer noodig heeft. Wat dat bedrag van 1000.voor liggelden betreft, waar de gemeente is uitgebreid, blijven er veel meer schuiten binnen de gemeente; zij nemen wel ligging aan de veiling, maar, voor zoover zij thuis behooren in het gedeelte tot de Vink en het nieuwe Rijn-en Schiekanaal, blijven zij binnen de gemeente en behoeven zij geen liggeld te betalen. De schuiten, die er buiten gaan, zullen een abonnement nemen, waardoor er niet zooveel geld

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 2