MAANDAG 28 NOVEMBER 1921.
409
tegen lager prijs voor zieken door de gemeente werd ge
distribueerd, valt die niet meer onder de Distributiewet, dus
de rechtsgeleerde raadsman had aan de gemeente den raad
moeten geven een actie van de gemeente tegen de firma de
Jongh in te stellen.
Dat is niet hetzelfde als dat de Officier van Justitie tot
vervolgen overgaat. Men kan tegen iedereen een eisch tot
schadeloosstelling instellen. De rechtsgeleerde raadsman van
de gemeente, die op zijn eigen houtje de meergenoemde ver
klaring heeft afgegeven, heeft een zonderlinge houding aan
genomen door niet naar het College te gaan en te zeggen:
de Officier van Justitie wil geen vervolging instellen, maar
stel een eisch tot schadeloosstelling in tegen de firma de Jongh.
Immers, de Officier van Justitie wilde niet vervolgen, omdat
een vervolging werd gevraagd op grond van de Distributie-
wet, terwijl die rijst niet overeenkomstig de bepalingen van
de Distributiewet was opgeslagen.
De Voorzitter. Ik wil constateeren, dat hier wel is gehan
deld naar de gewone lijn, die gevolgd moest worden om tot
het beoogde doel te komen. Er is echter een spaak in het
wiel gestoken, toen de Officier van Justitie weigerde een ver
volging in te stellen. Er kwam bij, dat de Officier van Justitie
last gaf het in beslag genomen geld terug te geven.
De heer Oostdam. Kon hij dat zoo~ maar doen
De Voorzitter. Het is gebeurd en het is buiten ons College
omgegaan.
Hiermede meen ik de vragen van den heer Sijtsma te
hebben beantwoord.
Ik kom nu nog even op het gesprokene door den heer
Eerdmans, die zegt van de zaak een slechten indruk te hebben
gekregen. Geen wonder, ik wil dat erkennen; op zijn zachtst
geoordeeld, is de zaak volstrekt niet geloopen, zooals die had
moeten loopen. Het is volkomen waar, maar men moet de
positie, waarin bet College op dit oogenblik verkeert, wel
begrijpen. Het is een zaak, waar wij buiten staan en daarom
is het voor mij des te moeilijker om alles duidelijk te maken.
Nu is de uitdrukking gebezigd, dat de Directeur van het
Levensmiddelenbedrijf van de gedachte zou zijn uitgegaan:
het levensmiddelenbedrijf ben ik! Dat is echter niet de be
doeling geweest. Hij is geregeld gegaan aan de hand van den
Burgemeester en overigens heeft hij gehandeld in overleg met
den rechtsgeleerden raadsman.
Dat ik de man zou wezen, die hem schoon wilde praten,
gelijk door den heer Eerdmans is gezegd, er is geen haar op
mijn hoofd, dat er aan denkt, maar men zal gevoelen, dat
er iets onder zit, dat het moeilijk maakt de zaak in bijzonder
heden te bespreken.
Professor Eerdmans heeft gevraagd of herhaling mogelijk is.
De heer Dubbeldeman. Bij den volgenden oorlog!
De Voorzitter. Men heeft uit een en ander dat is mede
gedeeld, kunnen besluiten, dat de pas voor herhalingen is
afgesneden.
Wat ten slotte betreft de bewering van den heer Groeneveld,
dat de Directeur de schuldige is geweest, daarover kan men
verschillend oordeelen. Wij kunnen er uren over praten, maar
dat zal ons geen schrede verder brengen.
Door den heer Mulder is de volgende motie ingediend
»De Raad kennis genomen hebbende van de bekende rijst-
distributie, betreurt het vertrouwen, dat de Directeur van het
levensmiddelenbedrijf heeft gesteld in de Firma de Jongh en
spreekt de hoop uit, dat een dergelijke zaak niet meer zal
voorkomen, gaat over tot de orde van den dag."
De motie van den heer Mulder wordt voldoende ondersteund
en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Sanders. M. d. V. Na hetgeen ik over de zaak heb
gehoord kan ik niet inzien, waarom tegen de firma de Jongh
geen civiele actie is ingesteld. Weliswaar is door Mrs.
Cosman en Trapman advies gegeven, dat dit niet mogelijk
was, maar de uitspraak van die twee advocaten was toch geen
wet van Meden en Perzen. Zouden wij nu niet eens advies
kunnen inwinnen bij een ander rechtsgeleerde om te zien, of
een civiele actie geen voordeel voor de gemeente zou kunnen
opleveren
De Voorzitter. Namens de gemeente is de firma de Jongh
in het bezit gekomen van een verklaring, waardoor wij het
recht op een vervolging kwijt zijn.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik zou op het oogenblik
deze vraag willen stellen: wanneer en bij welke gelegenheid
is het conflict ontstaan en door wien is het aan het rollen
gebracht
Ik doe deze vraag, Mijnheer de Voorzitter, omdat door u
hedenavond eenige malen is gezegd, dat de harmonie tusschen
Dr. van Eek en de firma de Jongh niets te wenschen
overliet. Alles lijkt mij zoo duister, ook wat ik hier heb
gehoord.
Wat is toch de reden geweest, dat men niet aan den Officier
van Justitie heeft gevraagd: mijnheer, om welkereden wordt
er door u geen vervolging ingesteld? Is het misschien moge
lijk, dat de Officier van. Justitie papieren heeft ingezien,
waarvan wij het bestaan niet kennen? Al wat wij er van
gehoord hebben, is zoo helder als koffiedik en ik kan mij
niet voorstellen, waar ik weet, dat het College van Burge
meester en Wethouders toch niet uit kinderen bestaat, en
waar er zelfs een zeer knap jurist in is opgenomen, dat de
zaak zoo geloopen is.
Al kan ik niet bewijzen, dat er iets achter zit, toch staat
het voor mij vast, dat er iets is dat wij niet weten.
Er is gezegd: laten de heeren eens hier komen, al moest
het zijn, dat de zaak dan werd behandeld in gesloten zitting.
Ik zou dat zeer op prijs stellen, want misschien zouden wij
dan te weten komen datgene, wat wij op het oogenblik missen.
Hiermede in ieder geval is de zaak niet opgelost. Het ver
wondert mij zeer, dat beide partijen zwijgen en er moet wel
iets niet in den haak zijn. Er mag nu wel gezegd worden:
Dr. van Eek is een beste brave man, die tot heden toe
alles goed heeft gedaan, maar een behoorlijk inzicht krijgen
wij niet van de zaak en dat moeten wij toch hebben.
Wanneer het nu hierbij blijft zal ik, desnoods op eigen
kosten, aan een bekend advokaat advies gaan vragen wat zijn
meening is over deze handelwijze en dan zal ik het hier ook
bekend maken. Beter is het echter, wanneer het gemeente
bestuur het zelf doet. Wanneer er echter niet uit te krijgen
is datgene, wat wij toch moeten weten, dan moeten beide
partijen maar hier komen.
De Voorzitter. Door den heer Dubbeldeman is een per
tinente vraag gedaan, n.l. deze: wanneer is de kink in de
kabel gekomen? Ik heb dat nauwkeurig aangegeven, wantik
heb gezegd, dat men verleden jaar ongeveer in September
tot het besluit is gekomen, dat men de rijst zou verkoopen.
De heer Dubbeldeman. Wie kwam tot dat besluit?
De Voorzitter. De Burgemeester in overleg met den Directeur.
De heer Dubbeldeman. Op wiens initiatief?
De Voorzitter. Op hun eigen initiatief!
De heer Dubbeldeman. Of op het initiatief van Burge
meester en Wethouders?
De Voorzitter. Wij spelen open kaart en houden geen
woordje achter.
Er is gezegd, dat wij een jurist in ons College hebben,
maar wij hadden er toen wel twee, want men behoeft Mr.
van der Pot ook niet op zijde te zetten. Wat er kon gebeu
ren en welke weg moest worden ingeslagen, wisten wij in
het College ook wel.
De heer Dubbeldeman. Wie nam het initiatief om de rijst
te gaan verkoopen: de heer van Eek of Burgemeester en
Wethouders?
De Voorzitter. Hoor dan toch en neem het aanDe Bur
gemeester met den Directeur hebben samen overlegd, dat het
tijd werd dat was in September 1920 de rijst te gaan
verkoopen, en toen bleek per slot van zaken, dat van de rijst
nog maar een kleinigheid aanwezig was. Daarmede is de
ellende begonnen. Wegens dien onereusen verkoop van die
rijst is getracht een vervolging in te stellen tegen de firma
de Jongh, hetgeen echter echec heeft geleden door de weige
ring van den Officier van Justitie om een vervolging in te
stellen.
De heer Oostdam. Heeft de Officier van Justitie niet licht
vaardig gehandeld?
De Voorzitter. Dat weet ik niet.
De heer Oostdam. M. d. V. Er staat in het rapport: »Toen
het proces-verbaal bij den Officier van Justitie werd gebracht,
met de in beslag genomen gelden, heeft deze zonder opgave
van redenen aan den rechercheur, die het verbaal overbracht,
opgedragen, de in beslag genomen som aan de firma te
restitueeren en dien rechercheur tevens kenbaar gemaakt,
dat de zaak niet zou worden vervolgd. Alleen moest de firma
worden aangezegd te zorgen, dat de ontbrekende rijst werd
aangevuld." Alzoo: terwijl een rechercheur nog stond te