MAANDAG 28 NOVEMBER 1921.
463
Hoe het zij, dit is voor mij een der redenen waarom de heer
Huurman, vertegenwoordiger van de bezittende klasse, zich
tegen de invoering van den achturigen werkdag verzet. Maar
als wij, vertegenwoordigers van de arbeidersklasse, gedaan
kunnen krijgen, niet alleen, dat de achturige arbeidsdag wordt
ingevoerd bij Rijks- en Gemeenteinstellingen maar dat het
ook zoo blijft, dan zal het voor de bezittende klasse in
particuliere bedrijven niet mogelijk zijn, daaraan te tornen.
Ik kan mij begrijpen, dat er menschen zijn, die er een
broertje aan dood hebben, ik kan mij begrijpen, dat de heer
Huurman zich vastlegt aan de argumenten, welke door den
Directeur van Endegeest worden genoemd
De heer Huurman. U hebt het toch mis.
De heer Dubbeldeman. Ja, dat begrijp ik wel. De heer
Huurman heeft gezegd, dat hij zit in de commissie voor
»Endegeest", om daar de belangen van »Endegeest" te behar
tigen. Wij zijn, wat dat betreft broer en zus
De heer Huurman. Dan ben jij zeker zus.
De heer Dubbeldeman. Ik bedoel, dat het met mij hetzelfde
geval is. Ik weet, dat het in het belang van de gestichten is,
de regeling voor bet personeel zoo goed mogelijk te maken,
want dat is in het belang van de exploitatie.
Dan wordt mij door den heer Huurman er een verwijt van
gemaakt, dat, toen ik constateerde dat één mensch belast
was met de bewaking van een paviljoen, ik de commissie
daarmede niet in kennis heb gesteld. Maar dat is een uit
vloeisel van de dienstregeling en, als de heer Huurman net
personeel telt, dan kan hij evengoed weten, dat men niet
meer personeel beschikbaar heeft. Daarop komt het aan.
De heer Huurman. Dat is onzin.
De heer Dubbeldeman. Ik wil zeggen, dat het niet een
paviljoen voor onrustigen was dat zou een onmogelijkheid
zijn, maar de heeren moeten niet vergeten, dat die men
schen elk oogenblik onrustig kunnen worden, en dan is het
toch gevaarlijk. Ik weet wel, dat er bij iederen geneeskundigen
dienst iets gevaarlijks is, maar als men lang met zulk soort
menschen omgaat, heeft men al zijn energie noodig om niet
te gaan lijden aan rusteloosheid of hetgeen daar geleden wordt.
Nu zegt de heer Meijnen, dat de Directeur ons altijd zoo
goed voorlicht. Dat spreek ik niet tegen. De Directeur is echter
een man van den ouden stempel, die niet met den nieuwen
tijd mee kan. Acb, Mijnheer de Voorzitter, dat weet gij ook
toch wel. Het is toch van algemeene bekendheid en geen
nieuws, geen geheim, dat Dr. van der Kolk aan den behou
denden kant is. Hij kan niet met zijn tijd mee en daarom
is hij tegen alles wat van den vooruitgang komt, maar mag
dat voor ons een reden zijn die maatregelen achterwege te
laten, welke wij in het belang van het personeel noodig
achten? De heeren kunnen weten, dat, al moesten wij wat
meer personeel aanstellen, wij wel in de gelegenheid zouden
zijn de kosten daarvoor te vinden dit is speciaal voor u,
Mijnheer de Lange! op hetgeen voor de verpleging moet
worden bijgedragen. Wij zijn namelijk concurreerend met
andere gestichten en dat onze gestichten zoo vol loopen komt,
doordat uit Delft een uittocht heeft plaats gehad van Haagsche
patiënten, die hier voordeeliger werden verpleegd. Dat is een
bewijs, dat wij op de verpleegkosten wel een schepje kunnen
opdoen, en, wanneer wij door dat te doen een beter gehalte
van personeel kunnen krijgen, dan moeten wij het met beide
handen aangrijpen.
Ik stem den heer Wilmer toe, dat het verloop niet alleen
het gevolg is van den 9-urigen werkdag, maar, als hij eens
wist wat voor personen wij krijgen, die voor verpleger of
verpleegster moeten worden opgeleid, dan zou hij de handen
van verbazing ineen slaan. De Raad zal vandaag of morgen
daarvan op de hoogte worden gesteld, want eerstdaags komt
de salarisregeling voor het personeel van »Endegeest" toch
aan de orde, al zou ik zelf daartoe het initiatief moeten nemen,
en dan zal het wel bekend worden. Het spijt mij, dat ik het
lijstje, dat ik heb aangelegd, niet bij mij heb, want dan zou
ik de onjuistheid kunnen aantoonen van de bewering van
den heer Bots, dat »Endegeest" wordt verlaten door het per
soneel, omdat de menschen moeten trachten elders een ver
dere opleiding te krijgen, teneinde volslagen verpleger of
verpleegster te worden. Dozijnen komen daar als keukenmeid
en gaan als zoodanig weer weg ookdie hebben geen examen
gedaan en zijn ook ongeschikt om examen af te leggen. Men
kan gerust zeggen, dat slechts een klein percentage van
degenen, die er komen, voor het verplegersvak geschikt is.
De heer Huurman. Dat zit niet in den 8-urendag.
De heer Dubbeldeman. Ik heb zelfs een uitspraak van den
Directeur gehoord in dezen zin: ik neem er veel aan, dan
kunnen er weer veel vertrekken en dan houd ik alleen
degenen, die goed zijn. Dat is een verkeerd stelsel. Men
moet niet vergeten, dat de meisjes en jongens, die daar
komen als leerling-verpleegster en -verpleger, reeds den
tweeden dag worden belast, niet alleen met het toezicht
op die stumperds van patiënten, maar ook met de ver
pleging. Dat weegt zwaar. Men moet mij niet verwijten, dat
ik niet met alles in de commissie kom. Ik heb er reeds
zooveel gebracht, maar het helpt zoo weinig. Ik ben een
roepende in de woestijn, want alle voorstellen, welke ik zou
willen doen, kosten geld, en de heeren weten hoe laat het dan is.
Er wordt hier gezegd: je bent hier ook een roepende in
de woestijn, maar de publieke opinie kan er kennis van nemen
en die alleen kan den Raad drijven in de mijns inziens goede
richting.
De heer de Lange. M. d. V. Ik behoor den heer Knuttel
dankbaar te zijn dat hij mij op mijn fout heeft gewezen. Het
aantal patiënten, dat ik noemde was onjuist, ik had niet
moeten deelen door 200 maar door 400. De verpleegtijd is
nu echter 55 uur, ik heb aangenomen, dat die zou worden
45 uur. Het aantal verplegenden zou dus wel moeten worden
vermeerderd met 25 maar de kosten zouden niet worden
verhoogd met ƒ125 doch met ƒ62.50 per patiënt per jaar.
De heer Huurman. M. d. V. Nog een enkel woord naar
aanleiding van een persoonlijke aantijging, welke ik niet op
mij kan laten zitten. De heer Dubbeldeman heeft gezegd, dat
ik er tegen ben, omdat het geld kost, ik tart echter den heer
Dubbeldeman dit te bewijzen.
De heer Dubbeldeman. Het staat in het rapport, en daaraan
hebt gij u gebonden.
De heer Huurman. Ik heb voornamelijk de aandacht geves
tigd op den meer of minder afmattenden arbeid. Over geld
heb ik niet gesproken. Wanneer u zegt, dat ik hier zit als
vertegenwoordiger van den geldzak, dan ga ik op dergelijke
praatjes niet in.
Ik wensch nu, Mijnheer de Voorzitter, iets te zeggen, wat
ik liever niet in 't openbaar zou zeggen, daartoe ben ik echter
nu wel verplicht. Bij een bezoek in Endegeest bemerkte ik,
dat er in een paviljoen voor onrustige verpleegden geen
gelegenheid was om familieleden te ontvangen, of dit moest
in de gang plaats hebben. Ik heb toen geïnformeerd, of het
niet mogelijk zou zijn, daarvoor een kamer te bestemmen.
Het gevolg is geweest, dat op mijn voorstel twee kamers
zullen worden bijgebouwd, waar familieleden, die patiënten
komen bezoeken, afzonderlijk met hen kunnen spreken. Ik
heb niet gevraagd of het veel geld kostte, ik heb het eenvoudig
voorgesteld en met algemeene stemmen is het aangenomen.
Er is een broederhuis ontworpen; de heer Dubbeldeman
weet heel goed, hoe ik geijverd heb om de kamers van de
verplegers fn dit ontwerp te verbeteren. Dit lag uit den aard
het meest op mijn weg, omdat ik het eenige deskundige lid
van de commissie ben, maar toch »die verbetering kostte
geld." Ik heb daar niet naar gevraagdik deed het ten behoeve
van de menschen, die deze kamers zullen moeten bewonen.
Indien ik deze verbeteringen had tegengewerkt omdat het
geld kostte, dan had de heer Dubbeldeman kunnen spreken
in een toon zooals hij deed, nu evenwel niet.
De heer F. Elkerbout. M. d. V. Naar aanleiding van het
geen de heer de Lange heeft opgemerkt moet ik bekennen,
dat ik nog niet overtuigd ben van de noodzakelijkheid dat
daardoor uitbreiding van personeel moet plaats hebben. Als
er nu gewerkt wordt 9 uur met rusttijd en er zal in het
vervolg 8 uur zonder rustpoos worden gewerkt, .is men er.
Er is in de gestichten genoeg inwonend personeel om als er
zich nu complicaties voordoen van zeer ernstigen aard, zoo
is het, dunkt mij niet erg, er eenigen bij te roepen ter
assistentie. Ik meen dan ook, dat wij geen uitbreiding van
personeel noodig hebben.
De heer Oostdam. M. d. V. Slechts een zeer kort woord
en wel betreffende een van de redenen, waarom die groote
mutatie onder het personeel bestaat. Terecht onderstelt de
heer Knuttel, dat het onder de jongeren schuilt. De oorzaak
zit mijns inziens hierin, dat het verplegen van krankzinnigen
niet ieders u7erk is. Het is voor een niet gering gedeelte een
kwestie van er roeping voor gevoelen. Nu meenen velen,
gelokt door de vaste positie, welke zij in gemeentedienst
kunnen krijgen en welke velen gaarne hebben, dat zij ckat
werk ook wel kennen en dan geven zij zich er voor opmapr
vaak zijn zij er nog maar korten tijd mede bezig of het blijkt,
dat zij er niet voor in de wieg gelegd zijn. Zij gaan dan weg,
los van de arbeidsvoorwaarden en los van den arbeidstijd.
Zij bleken er niet voor geroepen te zijn en konden het niet