MAANDAG 28 NOVEMBER 1921. 461 zeker op dankbaarheid van dien patiënt rekenen, maar dat is bij krankzinnigen uitgesloten, hetgeen op zich zelf reeds afmat tend is. Wie is niet toegankelijk voor een vriendt lijken blik Ik zal daar niet verder over uitwijden; zelfs degene, die het hoogste staat en meent dat niet noodig te hebben is daar gevoelig voor. Dat is in een krankzinnigengesticht uitgesloten en ik begrijp dan ook niet, hoe de heer Huurman zoo kan spreken als hij deed. Mijnheer de Voorzitter. Ik heb de vrijheid genomen, toen ik lid werd van de commissie voor de gestichten, op de tijden, wanneer ik dat verkoos, een kijkje te gaan nemen zonder dat ik eerst den Directeur verwittigde van mijn komst. Ik ging, wanneer ik daartoe de gelegenheid en den lust had. Toen is het mij ook opgevallen, dat de arbeid er zeer zwaar was. Ik ben er zoowel over dag als des nachts geweest en meermalen heb ik kunnen constateeren, dat een verpleger of verpleegster op een bepaald tijdstip, enkele uren zelfs, in den avond het toezicht had over een geheel paviljoen. Wanneer er in dien tijd, dat er slechts een verpleger aanwezig was eens iets zou zijn gebeurd, zou hij zich eerst hulp hebben moeten ver zekeren van buiten. Men zal dus begrijpen, dat in dien tijd zulk een verpleger of verpleegster leeft in een zeer groote spanning: nu moest er eens iets gebeuren. En er kon toch altijd iets gebeuren in een dergelijke inrichting. Laat men slechts denken aan de eigen veiligheid. Zoo iemand zou kunnen wordeii vermoord voordat er van hulp sprake zou kunnen zijn. Daarom lijkt het mij niet overdreven dat de Bond vraagt dat ook op »Endegeest" de achturendag zal worden ingevoerd. De Directeur heeft weer van alles gezwamd. U hebt gezegd, Mijnheer de Voorzitter: wij hebben de zaak ernstig onder zocht. Het is mogelijk, maar dat is dan gedaan waar ik niet bij was; in mijn tegenwoordigheid althans heeft de commissie niets onderzocht. Zij heeft zich neergelegd bij hetgeen de Directeur heeft gezegd; en dat werd toen de meening ook van de meerderheid van de commissie en daarmede was tevens het onderzoek afgeloopen. Ik heb mij niet al te druk gemaakt om onze meening daartegenover te stellenhet zou boter aan de galg gesmeerd zijn. Ik had er lang en breed kunnen redeneeren, het had toch niets gegeven. Men heeft zich vastgelegd op het rapport van den Directeur, dat nu is geworden het rapport der com missie, en daarmede uit. Ik geef toe, dat wanneer het personeel nu den achturendag zou krijgen, het den vrijen tijd voorloopig althans, niet anders zou gebruiken dan het op het oogeriblik doet. De wijze, waarop die vrije tijd nu besteed wordt, heeft ook mijn instemming altijd niet. In het rapport wordt gezegd, dat zij hun tijd niet goed benutten, maar dan zou het beter zijn geweest, dat de opstel lers van het rapport of degenen, die zich daarmede homogeen verklaren, kenbaar hadden gemaakt, wat die menschen voor kwaad deden. Ik erken, er zijn er tal, die hun vrijen tijd niet goed besteden, maar hoe komt dat? Dat zit in het gehalte van het personeel, wordt er dan door ons gezegd. Wij moesten er ons voor schamen. Bij een andere gelegenheid, wanneer wij zullen spreken over de loonen op Endegeest", zal ik daar meer staaltjes van mededeelen, maar ik kan nu toch wel verklappen, dat de menschen, die wij daar krijgen om opgeleid te worden, niet van het gehalte zijn dat wij noodig hebben. Toen wij de salarisregeling bespraken heb ik daar ook een en ander van medegedeeld, en men heeft dat niet kunnen tegenspreken. Dat komt eenvoudig, omdat men geen anderen kan krijgen. Daar zijn natuurlijk oorzaken voor en die zal men moeten wegnemen. Als men dan aan dat betere gehalte geeft den achturendag staat het vast, dat die menschen hun vrijen tijd ook wel nuttig zullen besteden. Het is een algemeen praatje, dat hier verkondigd wordt, want toen bijv. de achturendag werd ingevoerd voor de textiel arbeiders is er ook gezegdje jaagt die menschen naar de kroeg. Het percentage echter, dat naar de kroeg gaat, is niet grooter dan toen de achturendag nog moest worden ingevoerd. Zooals het toen een praatje is geweest is het thans ook een praatje. Ik ontken niet, dat een klein deel zijn vrijen tijd op een verkeerde manier besteedt, maar dat heeft ook een oorzaak. Zoolang de menschen in krotten en sloppen moeten wonen en niet een vriendelijk tehuis hebben, worden zij naar de kroeg gejaagd. De heer Huurman. Wat heeft dat met »Endegeest" te maken De heer Dubbeldeman. In het rapport van den Directeur staat weer het smoesje, dat de menschen den vrijen tijd, welken zij krijgen bij invoering van den 8-urigen werkdag, niet goed gebruiken. Datzelfde smoesje hebben wij gehoord, toen wij den 8-urigen arbeidsdag voor de textielarbeiders en voor de arbeiders in het algemeen vroegen, maar de heeren kunnen niet tegenspreken, dat het aantal misdrijven en het kroegenbezoek geenszins zijn toegenomen sedert de verkorting van den arbeidsdag. Wij keuren het niet goed, als de men schen hun tijd verknoeien, integendeel, wij meenen, dat zij zich moeten ontwikkelen en zich op de hoogte stellen van de groote vraagstukken in de wereld, en dit wordt ook onzerzijds op cursussen en in geschriften naarvoren gebracht, terwijl wij ook niet ophouden hetzelfde te zeggen tot het personeel, in de gestichten werkzaam. Het lijkt mij echter niet de juiste methode om met dergelijke grapjasserij voor den dag te komen. Verder is het waar, dat in het rapport niets anders wordt bijgebracht dan hetgeen ons moet alhouden van de invoering van den 8-urigen werkdag. Al de feiten, die in Nederland kunnen worden verzameld, en ook een uitspraak van een Directeur van het allergrootste gesticht in Nederland worden niet opgenomen en over het hoofd gezien, terwijl, voorzoover zij nog worden opgenomen, de waarde ervan wordt verkleind. Het heet, dat onze Directeur het alleen weet. Daartegen kom ik op. De heer F. Eikerbout heeft gezegd, dat iemand hier beweerd zou hebben, dat de arbeid in de gestichten zoo zwaar niet is. Ik geloof, dat hij zich daarin vergist, en het eenvoudig uit het praeadvies van Burgemeester en Wethouders heeft afge leid, dat een recapitulatie is van het rapport van den Direc teur. Laat hij dat terugtrekken: ik zou het schandelijk vin den, indien iemand dat zeide zonder een onderzoek te hebben ingesteld. De heer F. Elkerbout. Ik heb het buitenom gehoord, het is niet hier gezegd. De heer Dubbeldeman. Tot mijn spijt heb ik gehoord, dat het verzoek van den Centralen Nederlandschen Ambtenaarsbond niet in het georganiseerd overleg kan behandeld worden. Gij hebt gezegd, Mijnheer de Voorzitter, dat het eigenlijk moest behandeld worden in een dienstcommissie, maar gij liet er direct op volgen, dat die er niet is. Wij zullen dus verstandig doen dit punt aan te houden en eerst die dienstcommissie te benoemen, opdat de zaak dan in die commissie kan worden behandeld. Dat zou de weg zijn en ik zou aan Burgemeester en Wethouders willen vragen of zij dat niet in overweging kunnen nemendan wordt althans tot zekere hoogte aan den wensch van den heer A. Eikerbout voldaan. De heer Huurman. Voor den zooveelsten keer heb ik den heer Dubbeldeman hooren zeggen, dat alles wat van dezen kant komt door hem wordt genoemd grapjasserij en praatjes makerij, terwijl alles wat hij beweert voor iedereen moet vaststaan. Waarom is nu alles wat een ander beweert grap jasserij en praatjesmakerij De heer Dubbeldeman. Dat kunt gij toetsen. De heer Huurman. De heer Dubbeldeman weet al tevoren, dat hetgeen door zijn tegenstanders zal gezegd worden grap jasserij en praatjesmakerij is. Voor mij staat nu zachtjes aan vast, dat hetgeen uit mijn mond komt en uit den mond van mijn medestanders, in uw oor, Mijnheer Dubbeldeman, klinkt als grapjasserij en praatjesmakerij. Van uw grapjasserij en praatjesmakerij trek ik mij echter niets aan. Ik kan mij niet begrijpen wij zitten hier niet voor de tribune, wij zijn geen lid van de commissie voor »Endegeest" om praatjes te verkoopen, maar om de belangen van dat gesticht te behartigen, of Mevrouw Dubbeldeman al zit te lachen, daarvan trek ik mij niets aan dat de heer Dubbeldeman, als hij 's avonds in »Endegeest" komt en hij treft daar één verpleger voor een geheel paviljoen aan, dat niet in een vergadering van de commissie mededeelt. Dat is regel, zegt u, maar dan bent u naar mijn over tuiging ook verplicht, dergelijke dingen in de vergaderingen van de commissie te bespreken, daar is u commissielid voor. U zegt zoo iets liever in den Raad, nog liever voor de tribune. U bent verplicht, als commissielid dergelijke zaken in de ver gaderingen der commissie te bespreken en te trachten, als er misstanden bestaan, daarin verbetering te brengen. Zoolang u dat verzaakt geef ik om uw? praatjesmakerij hier in den Raad niets. De heer de Lange. M. d. V. Het was niet,'mijn voornemen mij in dit debat te mengen, maar de wijze, "waarop de heer F. Eikerbout zich heeft uitgesproken, geeft mij aanleiding een enkel woord te zeggen. Ik heb het voorrecht, dat ik elke maand in aanraking kom met den geneesheer-directeur van een der grootste Protes- tansch-Chnstelijke Krankzinnigengestichten in ons land. Aan dat voorrecht ontleen ik ook de wetenschap van zijn opinie over de wenschelijkheid van de invoering van den acht-urigen arbeidsdag voor het personeel in dit gesticht. De opinie van dezen geneesheer-directeur loopt parallel aan die der commissie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 21