460
MAANDAG 28 NOVEMBER 1921.
geen tijd had om een maaltijd te gebruiken maar onafgebroken
werkte en alleen een boterham tusschen het werk door kon
gebruiken, terwijl de dagploeg tijd kreeg voor vaste maal
tijden, èn dat kan hetzelfde blijven, daar, waar de eene
ploeg werkt van 62 en de tweede van 210 uur, zij
elkander ook zeer goed kunnen aflossen en in de gelegen
heid stellen een maaltijd te gebruiken. Ik zie het onmogelijke
van den verkorten arbeidstijd bij een andere dienstregeling
niet in.
Vervolgens moet ik opkomen tegen een paar andere argu
menten, welke ook wel door den beer Eikerbout zijn aan
geroerd, maar waarover toch nog iets meer valt te zeggen.
Vooreerst over de klacht, dat de patiënten er slechter aan
toe zullen zijn, omdat er op één dag zooveel wisseling van
personeel komt. Die wisseling lijkt weer grooter dan zij in
werkelijkheid is, want, als er vier ploegen zijn, zal dat niet
beteekenen, dat iedere patiënt uit die vier ploegen iemand
krijgt, maar dan krijgt elke patiënt slechts uit drie ploegen
iemand. Maar bovendien wordt dat bezwaar ruimschoots
opgewogen door een betere verhouding, waaronder het pèrsoneel
werkt.
Het groote verloop onder het personeel, dat voor de patiënten
veel erger is, zal door de invoering van den 8-urigen arbeidsdag
verminderen, want, als een patiënt op één dag wordt ver
pleegd door drie geoefende, aan werk gewende verplegers
of verpleegsters, zal hij er dan niet beter aan toe zijn dan
wanneer hij wordt verpleegd door twee verplegenden, die er
een maand komen aanwaaien en dan trachten weer zoo spoedig
mogelijk weg te komen? Ik geloof, dat het groote verloop,
zooals door den heer Eikerbout daarvan een overzicht is
gegeven, volkomen weerlegt de opmerking, welke in het
praeadvies wordt gemaakt, dat er wel enkele onaangename
dingen in een krankzinnigengesticht zijn, maar men daaraan
spoedig gewent en er dan niets meer van bemerkt. Het werk
wordt als zeer licht voorgesteld, maar ik zou willen vragen
als dat zoo is, waar komt dat groote verloop dan vandaan?
Indien het een eenigszins aangename en niet te zware werk
kring was, zouden niet talloozen zoo spoedig weer weggaan.
Het lijstje, dat de heer Eikerbout heeft voorgelezen is in dit
opzicht sprekend.
Er wordt ook gezegd, dat de uitwerking op de verplegenden
zeiven niet goed is, omdat zij een zoo weinig nuttig gebruik
maken van hun vrijen tijd. Daarop komt men nu altijd. Wij
weten wel, dat slechts een zeker percentage van de arbeiders
van den vrijen tijd, welken zij hebben gekregen door invoering
van den 8-urigen werkdag, een goed gebruik maakt, maar
op die manier moeten wij den menschen leeren dien vrijen
tijd goed te besteden. Wanneer wij niet beginnen met hun
den 8-urigen werkdag te geven, dan leeren zij het nooit. De
overgroote meerderheid heeft, door de inrichting der maat
schappij slecht opgevoed, zich weinig geestelijk kunnen ont
wikkelen. Dat de vermaken, welke zij zoeken, niet de meest
uitgezochte zouden zijn, ik kan dat begrijpen en ik zou
zeggen: indien het anders was, zou de noodzakelijkheid om
deze maatschappij door een andere te vervangen niet zoo
groot zijn als zij nu is. De menschen moeten, doordat zij
een meer menschwaardig bestaan hebben, geleidelijk de
hoogte in gebracht worden. Ik zou willen zeggen, dat zij voor
de meerderheid meerderjarige personen zijn en zij de controle
op de manier, waarop zij hun vrije uren besteden, als die
althans niet alle perken te buiten gaat, wel kunnen missen.
Men moet dit maar aan het personeel zelf overlaten en dan
zal, als er een beetje stabiliteit in het corps komt, door de
onderlinge organisatie en door den invloed van den een op
den ander in een vrij snel tempo verbetering in een derge-
lijken toestand komen. Juist door er betere toestanden te
scheppen brengt men ook het peil van het personeel naar
boven.
De heer Sijtsma. M. d. V. Na de opmerkingen van den heer
Knuttel, waarmede ik grootendeels mij kan vereenigen en
die wellicht mooier en beter heeft gesproken als ik zou hebben
gedaan, kan ik natuurlijk zeer kort zijn. Ik moet echter nog
op eenige punten de aandacht vestigen.
Het heeft mij onaangenaam getroffen, dat Burgemeester en
Wethouders gezegd hebben, dat het personeel zulk een slecht
gebruik van den vrijen tijd zal maken. Het komt mij voor,
dat dit een argument is, dat wij niet moesten gebruiken. U
weet zelf wel, Mijnheer de Voorzitter, die altijd hebt geijverd
voor de acht uur- eerst negen uur-winkelsluiting, dat er
toen ook gezegd werd, als men dezen menschen, de winkel
bedienden, zooveel vrij geeft gaan zij de kroeg in. Wij hebben
toen over dat argument in den breede gedebatteerd, en u
schaardet u aan de zijde van hen, die dit ontkenden. Ik meen,
dat u een van de stellers bent van het rapport, ik vind
daarin tenminste enkele gedachten, zooals die over politieke
troebelen, die de wereld zoo slecht maken, welke zeer wel
van u afkomstig kunnen zijn en die alleen op bangmaken
berekend zijn. Maar waar de heer Knuttel deze kwestie reeds
heeft besproken wil ik dit niet nog eens doen en kan ik volstaan
met te verklaren, dat dit rapport mij ook zeer is tegenge
vallen.
De heer F. Elkerbout. M. d. V. Ook mij heeft het rapport
niet zeer bevredigd. Even goed had men kunnen zeggen, dat
vóór 1917 er geen sprake van was, ook niet in Duitschland,
dat men een werktijd van 48 uren per week zou vaststellen.
Ook in ons land is dit eerst in 1919 ingevoerd. Het spreekt
echter van zelf, dat die niet ineens overal kon worden inge
voerd; wanneer wij de zaak bespreken en dan tot de invoe
ring van de 48-urige werkweek besluiten, kunnen wij er niet
overal tegelijk mede beginnen. Het is noodzakelijk, dat wij
oris daarbij aanpassen. De vraag is hier nu: wat is dereden,
dat er zooveel bezwaren van het verplegend personeel inkomen
Wanneer ik zoo hoor van de verschillende gevallen, waarom
die menschen weer weggaan, dan is er natuurlijk voor hen
een reden om weg te gaan. Ligt die nu in de onderlinge
verhouding; is het een gevolg van de langere werktijden; of
is dat het gevolg van het afmattende systeem, waaronder die
menschen moeten arbeiden?
Straks is gezegd, dat de arbeid, door die menschen daar
verricht, niet zoo zwaar is. Ik kan het niet zoo beoordeelen
maar ik geloof wel, dat men daar niet bij elkaar komt, om op
een stoel te gaan zitten. Voornamelijk wat de gevaarlijken betreft,
als ik dat zoo eens mag zeggen, de zeer ernstige zieken, wordt
van het verplegend personeel zooveel gevorderd, dat een
werktijd van langer dan 8 uur niet wenschelijk kan worden
genoemd.
Wij kunnen niet met het praeadvies van Burgemeester en
Wethouders medegaan. Wanneer er wordt gesproken dat het
invoeren van den 8-urigen werkdag financieele bezwaren met
zich zou medebrengen, dan wegen die bij mij niet zoo zwaar
als het feit, dat men de menschen zeer afmattenden arbeid
zou laten verrichten. Als dat zoo is, mogen wij daarop niet
bezuinigen en dan zullen er in dit opzicht veranderingen
moeten worden aangebracht, die zeer zeker ook ten nutte
van het personeel zullen zijn.
Ik geloof dan ook, ik wil hiermede tevens mijn stem
motiveeren, dat ik tegen het voorstel van Burgemeester en
Wethouders zal stemmen.
De heer Huurman. M. d. V. Naar aanleiding van het
gesprokene door den heer A. Eikerbout wensch ik enkele
opmerkingen te maken. Naar mijn oordeel is de arbeid in
de gestichten niet zoo afmattend als de heer Eikerbout wil
doen voorkomen. Men moet den arbeid van verplegers en
verpleegsters in een ziekenhuis niet gelijkstellen met dien in
een krankzinnigengesticht. De werkkring in een krankzinni
gengesticht is voor het verplegend personeel van geheel anderen
aard dan in een ziekenhuis. In een gewoon ziekenhuis heeft
een verpleegster voortdurend werk, in een krankzinnigenge
sticht bestaat de arbeid in de paviljoens voor rustige en half-
rustige patiënten voornamelijk in toezicht houden. In mijn
kwaliteit als lid van de commissie voor de gestichten, kom
ik daar herhaaldelijk en heb meermalen opgemerkt, dat bij
de rustige mannen een broeder kalm op een stoel zat, terwijl
zijn arbeid bestond in het toezien, dat de menschen het
elkander niet lastig maakten.
Wat den arbeid in de afdeelingen voor onrustige patiënten
aangaat, die is meer zenuwsloopend, maar de Directeur ver
zekerde ons, dat in die paviljoens niet altijd dezelfde personen
werkzaam zijn. Ik heb den indruk, dat, waar de arbeid
voornamelijk bestaat in het houden van toezicht, het absoluut
niet noodig is den 8-urigen werkdag in te voeren. Zooals het
daar is, is het voor velen nog niet zoo kwaad.
Wat aanleiding geeft tot mutaties onder het personeel, weet
ik niet, maar dat de oorzaak zou liggen in een te langen
werktijd spreek ik tegen. Wil men het praeadvies van Bur
gemeester en Wethouders verwerpen, a la bonheur, maar
dan moet men dit niet doen onder het voorwendsel, dat het
personeel zou worden afgemat en uitgebuit.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. In tegenstelling met den
heer Huurman wil ik constateeren
De heer Huurman. Dat dacht ik wel.
De heer Dubbeldeman. Of gij dat dacht, kan mij niet schelen.
dat het werk aan onze gestichten wel sloopend en afmattend
is. Al zouden die menschen geen slag werk behoeven te doen,
dan kunnen de heeren zich nog wél indenken, dat 8 uren en
langer zich te bewegen in de tegenwoordigheid van krank
zinnigen reeds erger is dan men vermoeden kan. Dat het
werk in een krankzinnigengesticht minder erg zou zijn dan
in een gewoon ziekenhuis, is daarom al niet juist, omdat, als
men in een gewone ziekeninrichting werkzaam is, men eer van
zijn werk heeft. Als men een zieke verpleegt, kan men zeer