454
MAANDAG 28 NOVEMBER 1921.
havenrechercheurs te nemen de helft van dien tijd. Die kunnen
er dan zeker wel 3 jaar gebruik van maken.
Tevens is in het licht gesteld, dat de stoffen gemaakt zijn
van uitnemende qualiteit.
Men zie ook eens rond in het particuliere leven. Waar zal
het onder de gewone burgers voorkomen dat men alle 3 jaren
een nieuwe jas zich aanschaft? Dat zou een totaal onnoodige
uitgaaf zijn, die men zich in 't algemeen niet veroorlooft.
Als men de zaak practisch beziet en nagaat wat in het
gewone leven aangetroffen woidt en daarnaast wat nu voor
gesteld wordt om aan de rechercheurs en brugwachters te
geven, dan kan men gerust zeggen, dat er in het gewone
leven geen sprake van is dat men zooveel geld voor die
dingen ter beschikking zal hebben.
Wat betreft het schoenwerk hebben de havenrechercheurs
op enkele centen na ƒ46.te hunner beschikking. Ik meen,
dat het kan schikken. De brugwachters, die lang zooveel niet
loopen het is er niet mede te vergelijken hebben onge
veer 36.daarvoor.
Men behoeft niet bevreesd te zijn, dat daarmede niet het
een en ander zou kunnen bekostigd worden.
De standaardprijzen, die overigens voor de kleeding genomen
zijn, zijn van dien aard dat men volkomen in staat is om
zich met het toegestaan bedrag al het noodige aan te schaffen.
Het College kan dan ook niet anders dan handhaven hetgeen
het in het advies heeft aangevoerd.
Er is geen reden voor verandering. Het zou wezen een
uitdeelen van geld, waarvoor geen reden bestaat.
De heer Wilbrink. U is zoo verontwaardigd over mij,
maar ik ben over uwe houding niet tevreden. Misschien
staan wij dan een beetje content tegenover elkaar.
U vindt een bedrag van bijna 46.voor de haven
rechercheurs wat betreft het schoenwerk zoo royaal, terwijl
toch die menschen den geheelen dag loopen. Ik zal er niet
over redeneeren, of men daarmede er gemakkelijk kan komen
dan wel niet. Als u loopt van de Langebrug naar het Stad
huis dan kunt u geen begrooting maken van wat de haven
rechercheurs aan hunne schoenen verslijten; zij moeten toch
den geheelen dag door de stad loopen.
Ik vraag: hoeveel geld wordt ter beschikking gesteld van de
politieagenten en hoeveel ter beschikking van de brugwachters?
Mijns inziens hebben die menschen ongeveer evenveel te loopen
en als er nu voor de politie meer geld voor schoeisel beschik
baar gesteld wordt, dan is dat geen gelijke appreciatie van
diensten van Burgemeester en Wethouders tegenover hunne
ambtenaren.
Wij kunnen er absoluut niet over gaan redeneeren, of men
daaraan voldoende heeft, want de een zal zooveel verslijten
en de ander zooveel; maar het rechtvaardigheidsbeginsel moet
vóórgaande eene ambtenaar moet niet meer krijgen voor
hetzelfde doel dan de ander.
Mijnheer de Voorzitter. Als u mij dienaangaande bevredigende
verklaring geeft, dan ben ik geheel tevreden.
De Voorzitter. Ik kan antwoorden, gelijk ik reeds gezegd
heb, dat een breedvoerige bespreking heeft plaats gehad en
dat daarbij ook een vergelijking is gemaakt van de afstanden,
die een politie-agent moet afleggen, en de afstanden, die een
brugwachter moet loopen. De slotsom is geweest, dat een
politie-agent hoegenaamd niet men vindt het in de stukken
uitvoerig omschreven en uitgelegd met een brugwachter
is te vergelijken en dat in elk geval de kosten voor schoen
werk voor een politieagent belangrijk hooger zijn dan die
voor een brugwachter.
Ik kan er werkelijk niet meer van zeggen. Zooals ik zooeven
memoreerde, alles is onderzocht, besproken en vergeleken.
Wat men noodig heeft in een jaar is 18.dat wil zeggen
anderhalf paar schoenen tegen 12.per paar. De rest van
het geld blijft dan over voor de reparaties. Voor de politie
daarentegen wordt berekend twee paar schoenen.
Een en ander komt dus hierop neer, dat duidelijk is gebleken,
dat wat hier wordt voorgesteld om toe te kennen voor een en
ander flink voldoende is om in de behoefte te voorzien. Ook
de vorige maal heb ik reeds opgemerkt, dat de saldi op de
boekjes waarlijk niet gering zijn. Begint men pas, dan heeft
men natuurlijk schuld, omdat men zich dan geheel in de
kleeren moet steken, maar destijds heb ik er reeds de aan
dacht op gevestigd, dat iemand, die in 1916 was begonnen,
in het begin van dit jaar nog slechts een schuld van ruim
5.had, zoodat die persoon in vijf jaar tijd zijn schuld tot
5.had teruggebracht. Men kan dus niet zeggen, dat
hetgeen toegelegd wordt niet voldoende is.
De heer Sijtsma. M. d. V. In dit geval moet ik mij scharen
aan de zijde van de opposanten tegen het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders, maar ik wil zeggen waarop ik dat
grond. Ik heb de stukken nauwkeurig gelezen en met aandacht
gevolgd wat voor en tegen is aangevoerd. Ook uw betoog,
Mijnheer de Voorzitter, heb ik met belangstelling aangehoord
en al erken ik gaarne, dat gij in menig opzicht overtuigend
zijt geweest, ik heb toch ten slotte den indruk, dat de brug
wachters ten opzichte van de politie eenigszins onrechtvaardig
worden behandeld.
De Voorzitter. Dat is niet waar!
De heer Sijtsma. Zoolang ik in den Raad zit toen gij
gewoon Raadslid waart hebt gij mij wel eens geholpen, als
ik er tegenop kwam is het altijd zoo geweest, dat de brug
wachters iets minder werden geacht dan de politieagenten.
Ik zelf heb die beide categorieën altijd vrijwel op één lijn
gesteld. Als de brugwachters een even royaal hoofd hadden
als de politie, dan zou dit praeadvies er misschien anders
hebben uitgezien. De Commissaris van politie heeft geijverd
om hetgeen dé politieagenten hebben gekregen, gedaan te
krijgen. Had de Directeur van het markt- en havenwezen
met denzelfden ijver voor zijn personeel opgetreden als de
Commissaris van politie, dan zouden Burgemeester en Wet
houders wel hebben toegegeven. Nu worden vooral de haven
rechercheurs van den bestaanden toestand de dupe. Zij hebben
evenveel te loopen als de politieagenten, zoo niet meer, zoo
dat zij, wat de vergoeding voor aanschaffing en reparatie van
schoeisel aangaat, met dezen moeten worden gelijkgesteld.
Nu hebt gij, Mijnheer de Voorzitter, aangevoerd, dat die
brugwachters nog wat geld op hun boekjes hadden, maar-
gelijk de heer Wilbrink zeide, hebben zij, omdat zij door den
leverancier, bij wien zij moeten koopen, minder goed worden
behandeld, zich er op toegelegd zeiven hun schoenen te
repareeren. Dit is voor hen voordeeliger, waardoor hun boekjes
er dan ook beter kunnen uitzien dan de boekjes van hen, die
die reparaties niet zei ven verrichten. Waar wij ten aanzien
van de politie a hebben gezegd, moeten wij tegenover de
brugwachters en havenrechercheurs b zeggen.
De heer A. Elkerbout. M. d. V. U hebt uwe verontwaar
diging uitgesproken aan het adres van den heer Wilbrink,
ik moet verklaren dat ik niet verontwaardigd over hem ben.
Zijn stem is geweest een stem uit de practijk. Door zijn
dagelijksch werk heeft hij veel met die brugwachters te
maken en ik meen te mogen zeggen, dat hij de noodzakelijk
heid van de verhooging van de vergoeding voor het schoeisel
aan de brugwachters beter kan aantoonen dan de Voorzitter
van den Raad.
De Voorzitter zegt, dat het kleedingboekje de basis is voor
de beantwoording der vraag, of verhooging van die vergoeding
noodzakelijk was. De heer Sijtsma heeft al gezegd, dat dat
nooit kan geschieden. Ik kan mededeelen, dat mij schoenen
getoond zijn, gekocht bij de firma de Jong, die na drie dagen
gebruikt te zijn absoluut onbruikbaar geworden waren. Als
de menschen dergelijk slecht schoeisel moeten koopen, dan
wordt het een strop voor hun kleedingboekje; dan bekostigen
zij het uit eigen zak en zoodoende schijnt het met het klee
dingboekje gunstiger gesteld te zijn dan anders het geval zou
geweest zijn.
Dus in het kleedingboekje is geen basis te vinden voor de
beantwoording der vraag, of de vergoeding al dan niet vol
doende is. Het moet geschieden aan de hand van de practijk.
Men zegtde menschen vragen niet meer om waterlaarzen,
maar als de menschen een strop krijgen op hun kleeding
boekje en zij moeten daarnaast nog voor hun kleeding en
schoeisel betalen, dan vragen zij het niet meer aan.
Wat betreft de vergelijking met de politie, deze gaat mijns in
ziens niet op, de agenten wandelen langs de stratennu kan het
zijn dat zij meer einden af leggen, de brugwachters werken
met kleeding en schoenen aan, en dan slijten die veel meer.
Als men een jas dag en nacht in weer en wind moet dragen,
dan is een draagtijd van 3 jaar veel te lang. Die draagtijd
moet blijven zooals hij is en men moet aan die menschen
50.kleedgeld geven evenals aan de politie.
De Voorzitter. Ik wil doen opmerken, dat de positie van
de brugwachters veranderd is in zoover, dat zij nu minder
kleeding hebben, juist doordat ingevolge de afschaffing van
den Zondagsdienst het dragen van blauw laken niet meer
noodig is. Wat zij verder noodig hebben is gewone werkmans-
kleeding.
Wat aangaat het loopen van politie-agenten en brugwachters,
de ondervinding heeft geleerd, dat de politie noodig heeft 2 paar
nieuwe schoenen, terwijl een brugwachter het kan doen met
l£ paar. Dus in zoover wordt bewezen dat de politie meer
loopt dan de brugwachters.
De heer Eikerbout spreekt van de practijk, maar ik heb
juist betoogd en ik kan het staande houden, dat de zaak met
de menschen besproken is uit het oogpunt van de practijk,
en dat ook de Directeur als zoodanig met alle nauwgezetheid
nagaat, welke tijd er verloopt tusschen de reparatiën en wat
het totaal aantal reparatiën per jaar is.