MAANDAG 28 NOVEMBER 1921. 453 zaak niet in de commissie is behandeld. Men moet het mij dan ook niet kwalijk nemen, als ik zeg, dat dit praeadvies zeer sober is en dat mijn algemeene indruk is, dat Burge meester en Wethouders het kleedinggeld voor de br ugwachters niet hebben verhoogd, doch getracht hebben van drt kleeding geld al het zilver af te schrappen, van dat afschrapsel eenige geldstukken hebben gemaakt en toen hebben gezegdnu hebt gij meer! Bovendien is hetgeen Burgemeester en Wethouders zeggen over den draagtijd der schoenen en van de kleeding slechts theorie, in de practijk zal het verkeerd uitkomen. Zooals ik de zaak bekijk, kan het in de praktijk hierop neer komen, dat men na eerrigen tijd gemeenteambtenaren in den vorm van een brugwachter zal zien loopen, den een zonder schoenen en den ander zonder een klep aan zijn pet. Mijn meening is dus deze: Wij hebben gelden toegestaan voor een behoorlijke kleeding der politie en nu ligt het op onzen weg om hetzelfde toe te staan voor de brugwachters. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat de schoenen zes maal per jaar kunnen worden gerepareerd, dus een draagtijd voor de zolen van twee maanden, maar ik geef het hun te doen om, als zij den geheelen dag moeten werken, twee maanden met hun zolen te doen. Het kan zijn, dat er niet zooveel schuld op de boekjes staat, maar dat vindt hierin zijn oorzaak, dat de menschen meermalen de reparaties uit eigen zak bij moesten leggen. Wat wij aan de politieagenten hebben toegestaan, moeten wij ook aan de brugwachters toestaan. Ik kan mij dus wel met het tweede gedeelte van het voorstel vereenigen, niet met het eerste. De heer Heemskerk. M. d. V. Toen ik dit praeadvies onder de oogen kreeg, had ik aanvankelijk den indruk, evenals de heer Eikerbout, dat, ondanks de aanneming van het destijds door mij ingediend voorstel om deze zaak eerst in de commissie voor georganiseerd overleg te behandelen, deze zaak niet goed gegaan was. De heer Eiker bout heeft medegedeeld, dat hij nog op datzelfde standpunt staat, maar ik kan verklaren, dat ik dat standpunt niet deel; want bij nader onderzoek is mij gebleken, dat Burgemeester en Wethouders in dezen een juiste lijn gevolgd hebben. Het is te wijten aan de toevallige omstandigheid van een verbazend gekke combinatie, dat hier geen officieel georgani seerd overleg mogelijk is. De brugwachters, in dienst van de gemeente Leiden, worden beschouwd als ambtenaren. Hoe dat eenmaal zoo gekomen is, daarin zal ik mij niet verdiepen het is in elk geval zoo, dat de brugwachters hier beschouwd worden als ambtenaren. De brugwachters zelf beschouwen zich eigenlijk niet als ambtenaren en zij zijn ingedeeld in de nationale organisatie van werklieden in overheidsdienst, hetzij op modernen, hetzij op Christelijken, hetzij op Katholieken grondslag. Terwijl dus wel overleg mogelijk is tusschen Burge meester en Wethouders en de ambtenarenorganisaties, was over het algemeen een enkele havenrechercheur uitge zonderd geen overleg mogelijk met de brugwachters zelf. Ik wil dus Burgemeester en Wethouders lof brengen dat zij, overeenkomstig de bedoeling van mijn voorstel om geor ganiseerd overleg toe te passen, dergelijke schakel hebben weten te vinden om in elk geval de menschen in de gelegen heid te stellen hunne wenschen kenbaar te maken. Het moge dan formeel eigenlijk niet in den haak zijn, in zekeren zin is het toch de eenige juiste weg, die gevolgd kon worden. Dan wil ik nog eenige vragen stellen. Burgemeester en Wethouders zeggen in hun advies, dat ook ten opzichte van deze menschen geen vrees behoefde te worden gekoesterd dat zij een blijvend tekort op hunne kleedingboekjes zouden hebben, te minder nu de brugwachters in verband met de algeheele afschaffing van den Zondagsdienst geen broek en vest van blauw laken meer noodig hadden. Maar hebben Burgemeester en Wethouders hierbij ook ge dacht aan de havenrechercheurs? Die menschen loopen altijd in blauw laken. Nu voegt de Voorzitter mij toe, dat er een heel verschil bestaat; dat de biugwachters krijgen ƒ65.en de haven rechercheurs 100.Maar in dit geval wordt toch de duur van dat blauwe laken op een langeren termijn geschoven. Dat kan echter niet gelden voor de havenrechercheurs, aangezien die altijd in blauw laken gekleed moeten zijn. De omstandig heden zijn voor de brugwachters nog precies zooals ze ge weest zijn. Begrijp ik het goed, dan hebben de brugwachters dat blauwe laken niet meer te dragen en daarvoor kan dus de termijn zeer goed verlengd worden; maar voor de haven rechercheurs, die altijd in blauw laken loopen, is verlenging van dien tijd onmogelijk. Te dien opzichte wensch ik dus eenige opheldering van Burgemeester en Wethouders. Wat betreft het schoeisel wordt nu een vergoeding gegeven van dien aard dat het voor de brugwachters en haven rechercheurs in elk geval mogelijk is hunne schoenen te koopen en te laten herstellen bij degenen bij wie ze willen. Zij zijn daarin nu geheel vrij. Maar is nu de bedoeling, dat die menschen, evenals de politieagenten, zeker bedrag daar voor krijgen, dan wel dat zij kunnen koopen en laten repareeren waar ze willen, doch dat het komt in rekening van de gemeente, dus in rekening van het fonds, voor die kleeding bestemd? Dus met andere woorden, krijgen zij contanten in handen of kunnen zij koopen en als het ware de rekening laten presenteeren bij de gemeente? De heer Wilbrink. M. d. V. Het praeadvies heeft mij nog niet erg bevredigd. De quaestie van die brugwachters en havenrechercheurs heeft al langen tijd geioopen. Vroeger zfin die ambtenaren wat betreft kleeding- en schoeiselgeld gesteld op één lijn met de politie, maar waar er blijkbaar verschil is in appreciatie tusschen den chef van de brugwachters en den chef van de politie, daar schijnt dat verschil in appreciatie ook van invloed te zijn op de houding van Burgemeester en Wethouders tegenover deze ambtenaren. Waar voor de politie in het algemeen 50.is toegestaan voor het aanschaffen en repareeren van schoeisel, meen ik, dat de brugwachters datzelfde bedrag ook zeer wel noodig hebben. Men kan van meening zijn, dat het misschien voor de politie iets te ruim is, en dan zou het zelfde gelden ten aanzien van de brugwachters, maar waar men zich eenmaal op het standpunt heeft geplaatst, dat dat bedrag voor de politie noodig is, moet men het ook noodig achten voor de brugwachters en havenrechercheurs. Het gaat niet aan te zeggen: als wij de boekjes opslaan, zien wij, dat die menschen daarop een overschot hebben; zij komen dus blijkbaar niet op hun kleedinggeld tekort. Wie een beetje achter de schermen heeft gekeken, weet dat die menschen zich er de laatste jaren op toegelegd hebben om zelf hun schoenen te repareeren teneinde het geld van de boekjes terug te krijgen. Zij deden dat liever dan naar de Jong gaan en met kapotte zolen en natte voeten loopen, terwijl zij dan nog een overschot op hun boekje hadden, dat zij dan terug kregen, Ik geloof, dat zij eenerzijds verstandig hebben gedaan om zelf hun schoenen te maken, maar anderzijds daarmede ook weer niet verstandig zijn geweest, omdat Burgemeester en Wethouders tot de conclusie komen: gij hebt op uw boekjes zooveel overschot, wij kunnen u wel wat korten, u althans een klasse lager stellen dan de politie. Het is niet het juiste standpunt, dat wij hier innemen. Dat er verschil zal wezen onder de superieuren kan ik begrijpen, maar, als wij als Gemeenteraad of als het College van Burgemeester en Wethouders boven die superieuren moeten staan, moeten wij, waar verschil van appreciatie is, ons daarboven plaatsen en alle ambtenaren op één lijn stellen. Ik hoop, dat Burge meester en Wethouders op hun oorspronkelijk voorstel zullen terugkomen en politieagenten, brugwachters en haven rechercheurs in dezen op één lijn zullen stellen. Ik kan mij ook niet vereenigen met het denkbeeld om den draagtijd van een jas voor den havenrechercheur te brengen van 2 jaar op 3 jaar. Wanneer men voorschrijft, dat zij 3 jaren moeten doen met een jas, die voor 2 jaren berekend is, zal het gevolg zijn, dat de havenrechercheurs, die een superieure positie innemen, als die twee jaren om zijn, voor schandaal langs de straat loopen, hetgeen niet in het belang en aanzien van de gemeente is. De Voorzitter. Ik wensch een enkel woord te zeggen naar aanleiding van hetgeen in het midden is gebracht. Vooreerst dan het onderhoud met de organisaties. Zooals de heer Heems kerk terecht heeft uitgelegd, bestond de gelegenheid voor het plegen van overleg, zooals die op ander terrein bestaat, hier niet. Dit neemt echter niet weg, dat ik in tegenwoordigheid van den Directeur een onderhoud en bespreking heb gehad, eenerzijds met de organisatie van de brugwachters en aan den anderen kant met de havenrechercheurs. Toen is met alle nauwkeurigheid nagegaan welke de feitelijke kosten zijn, welke die menschen hebben te maken, en ik meen te mogen zeggen, dat een en ander met alle nauwkeurigheid ter inzage voor de Raadsleden heeft gelegen in de Leeskamer. Dit in aanmerking nemende, moet ik mij ten hoogste ver bazen, of liever, komt er bij mij eenige verontwaardiging op, ais ik den heer Wilbrink hoor spreken. Neemt hij dan in het geheel geen notitie van hetgeen Burgemeester en Wet houders ter verklaring en uitlegging zeggen Dat wat daar blootgelegd is, is zoo klaar, dat er moeilijk een speld tusschen te krijgen is. Het College had dan ook mogen verwachten, dat de Raad thans zou zeggen: wij hebben de noodigeinlichtingen gekregen en wij kunnen onze goedkeuring eraan hechten. Wat betreft den draagtijd; voorgesteld wordt den draagtijd voor enkele stukken te verlengen van 2 tot 3 jaar; maar dan valt altijd nog te wijzen op het feit, dat dezelfde kleeding door de politie 4 jaar gedragen wordt en dat reeds sedert jaar en dag. Nu bestond er geen enkele reden om voor de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 13