236 Wij kunnen niet toegeven, dat bij den opzet der school geldregeling rekening had moeten worden gehouden met de kostprijzen bij het bijzonder onderwijs. Dat toch zoude in strijd zijn met de bovenaangehaalde interpretatie der wette lijke bepalingen. De Commissie adviseert verder, om de woorden Dzuiver inkomen''1 in artikel 2 der ontwerp-heffingsverordening te vervangen door de woorden Dbelastbaar inkomen na kinder aftrek". Onder kinderaftrek zoude dan zijn te verstaan de aftrek volgens artikel 38 der wet op de Rijksinkomstenbelasting. YVij meenen, dat de Commissie bedoelt te adviseeren inde ontworpen schalen eene degressie te brengen, als is opgenomen in de schoolgeldregeling voor het Gymnasium en de Hoogere Burgerscholen. Daargelaten nu de vraag, of het, nu de Lager-Onder- wijswet 1920, in tegenstelling met de Middelbaar-Onderwijswet, aangeeft op welke wijze en in welke mate rekening moet worden gehouden met gezinnen met meer dan één school gaand kind, wettelijk toelaatbaar zou zijn een dergelijke degressie aan te brengen, kan o.i. het advies van de Commissie niet worden gevolgd, omdat de voorgestelde bedragen zoo laag zijn, dat verdere reductie en daarop komt de degressie neer niet wel mogelijk is. Vergelijking van de thans voor de le, 2e en 3e klasse scholen geldende bedragen met de nu voorgestelde, zal U van de juistheid dezer bewering overtuigen. Aan de sub a tot en met e in het advies der Commissie genoemde bezwaren zijn wij door het ontwerpen van nieuwe\ schalen zooveel mogelijk tegemoet gekomen. Werd naar de aanvankelijk door ons ontworpen tabellen reeds betaling van schoolgeld gevorderd bij een inkomen van 1100.en werd het maximum-bedrag van het schoolgeld eerst geëischt bij een inkomen van 15000.volgens de thans ontworpen schalen is geen schoolgeld verschuldigd bij een inkomen van minder dan 1200.en moet maximum schoolgeld reeds worden betaald bij een inkomen van ƒ12000..Aanvankelijk meenden wij het maximum-bedrag van het schoolgeld voor het gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs te moeten bepalen op respectievelijk 120.en ƒ180.thans wordt niet hooger gegaan dan respectievelijk 100.en f 150. Verder zijn de schalen thans zoo ingericht, dat het schoolgeld tot een inkomen van 12000.geleidelijk hooger wordt en is zooveel mogelijk ook rekening gehouden met de schoolgeld regeling voor het Gymnasium en de Hoogere Burgerscholen. Geen voldoende reden bestaat er o. i., om aan alle aan- geslagenen toe te staan het verschuldigde schoolgeld in maandelijksche termijnen te voldoen. Wij wijzen er op, dat voor Gymnasium en Hoogere Burgerscholen voor alle school- geldplichtigen betaling in 4 termijnen wordt voorgeschreven. Evenmin is er naar onze meening aanleiding om in elk geval bij het verlaten der school ambtshalve ontheffing te verleenen van de betaling [van schoolgeld voor de maand(en) volgende op die, waarin het vertrek van den leerling plaats heeft. Het bezwaar der Commissie is gericht tegen het bepaalde in artikel 9, eerste lid, der heffingsverordening, dat nl. bij tusschentijds vrijwillig verlaten der school ook nog schoolgeld moet worden betaald over de twee maanden onmiddellijk volgende op de maand, waarin de school is verlaten. Wij meenen hier uitdrukkelijk te moeten doen uitkomen, dat in dat lid niet wordt bedoeld het geval van overgang naar eene andere school, maar het om andere, dan de in het daarop volgende lid genoemde redenen verlaten der school. Het schijnt ons niet gewenscht om bij tusschentijds vrijwillig verlaten der school ontheffing te verleenen, gelijk de Commissie adviseert. Met de overige opmerkingen der Commissie hebben wij zooveel mogelijk rekening gehouden. Wat ten slotte aangaat de veronderstelling der Commissie, dat art. 9 der invorderingsverordening ook van toepassing zal zijn voor het bijzonder onderwijs, zijn wij van meening, dat uit de behandeling van het ontwerp der Lager-Onderwijswet 1920 in de Tweede Kamer der Staten-Generaal volgt, dat het genoemde artikel uitsluitend kan gelden, indien het schoolgeld vanwege de gemeente wordt geïnd. Int het schoolbestuur het schoolgeld, dan is het aansprakelijk voor de opbrengst. Op grond van het bovenstaande geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging tot vaststelling van de navolgende verorde ningen over te gaan VERORDENING tot heffing van schoolgeld voor het Lager Onderwijs in de gemeente Leiden. Artikel 1. Ter tegemoetkoming in de kosten van het lager onderwijs, welke voor rekening van de gemeente Leiden blijven, wordt schoolgeld geheven voor het in die gemeente genoten onder wijs aan: I. eene openbare of bijzondere school voor gewoon lager onderwijs; II. eene openbare of bijzondere school voor uitgebreid lager onderwijs; III. de openbare school voor buitengewoon lager onderwijs. Art. 2. Grondslag der heffing is het zuiver inkomen van de ouders der leerlingen en bij ontstentenis van beide ouders, van de leerlingen zeiven, volgens den laatsten aanslag in de plaatse lijke belasting naar het inkomen. Indien de ouders ieder afzonderlijk in die belasting zijn aangeslagen, wordt het schoolgeld berekend over het gezamenlijk zuiver inkomen. Is geen of nog geen aanslag in die belasting opgelegd, dan wordt het zuiver inkomen geschat door Burgemeester en Wethouders. Art. 3. Het schoolgeld wordt per jaar berekend en is verschuldigd door den vader, of bij gebreke van dien door de moeder, of bij ontstentenis van beide ouders, door den voogd of den ver zorger van den leerling. Art. 4. Het heffingsjaar valt voor elke school samen met het schooljaar. Voor de toepassing van deze verordening loopt een schooljaar van den eersten dag der maand, waarin de eerste gewone toelating van leerlingen plaats heelt, tot den eersten dag der zelfde maand van het volgende jaar. Art. 5. De heffing geschiedt naar het zuiver inkomen en het bedrag, aangegeven in de volgende tabellen: TABEL I. Het schoolgeld bedraagt per jaar aan de scholen voor gewoon lager en openbaar buitengewoon lager onderwijs: Voor het 6e en volgende kinderen uit hetzelfde gezin, die gelijktijdig eene school van dezelfde soort bezoeken, is geen schoolgeld verschuldigd. Voor Voor Voor Voor 13 Bij een zuiver Voor het 2e kind het 3e kind het 4e kind het 5e kind ,a het O co inkomen van 1 A lrinH uit hetzelfde gezin, dat gelijk tijdig eene school van dezelfde soort bezoekt. 1 beneden f 1200. 2 1200.—tot ben. 1400— 2.60 2.08 f 1.56 1.04 0.52 3 51 1400.- 55 55 1600— 3.60 li 2.88 2.16 1.44 0.72 4 55 1600.— 55 55 1800— 4.60 3.68 2.76 1.84 0.92 1.16 5 55 1800.— 55 55 2000— 71 5.80 77 4.64 3.48 2.32 6 55 2000.— 55 55 2200— 7— 5.60 4.20 2.80 1.40 1.64 7 55 2200.— 55 55 2400— 71 8.20 Ti 6.56 4.92 3.28 4.08 8 55 2400.— 55 55 2700— 71 10.20 8.16 6.12 2.04 9 55 2700.— 55 55 3000— 71 12.20 9.76 7.32 4.88 2.44 10 55 3000.— 55 55 3400— 15— Ti 42. 9-- 6.- 3.- 11 55 3400.— 55 55 3800— 71 18— Ti 14.40 10.80 7.20 3.60 12 55 3800.— 55 55 4200— 77 21— 16.80 12.60 8.40 4.20 13 55 4200.— 55 55 4700— 71 25— „20— 15— „10— 5— 5.80 14 55 4700.- 55 55 5200— 71 29— 23.20 17.40 11.60 15 55 5200.— 55 55 5700— 71 33— 26.40 19.80 13.20 15.20 6.60 16 55 5700.— 55 55 6300— 38— 30.40 22.80 7.60 17 55 6300.— 55 55 6900— 43— 34.40 25.80 17.20 8.60 18 55 6900.— 55 55 7600— n 49— 39.20 29.40 19.60 9.80 19 55 7600.— 55 55 8300— 77 55— 77 44. „33— „22— „11— 12.20 „14— 20 55 8300.— 55 55 9000— 71 61— 48.80 36.60 24.40 21 55 9000.— 55 55 10000— 71 70— „56— „42— „28— 22 55 10000.— 55 55 11000— 7! 80— „64— „48— „32— „16— 18— 23 55 11000.— 55 55 12000.— 90— „72— „54— „36— 24 55 12000.en meer 71 100— 7> 60. „60— „40— „20—

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 2