MAANDAG 31 OCTOBER 1921. 399 en hen zoodanig te dupeeren dat zij op het moment geen leveranciers zouden kunnen blijven, te minder, omdat de houding der handelaren er geen aanleiding toe geeft. Op den duur zal dat toch nimmer kunnen gaan. De gasfabriek heeft in den loop van het jaar de cokes verkocht aan de handelaren. Men moest dat wel doen, omdat men niet over de noodige bergplaatsen beschikte om van den geheelen zomer die cokes op te bergen. Nu wil ik één ding toestemmen: wanneer er gelegenheid kon gegeven worden aan particulieren om ook die cokes weg te halen, dan zou daarvoor wel wat te zeggen zijn. Ik weet evenwel op dit oogenblik niet, welke bezwaren daaraan ver bonden zijn. Dat zou in elk geval onderzocht moeten worden. Herinner ik mij goed, dan heeft Wethouder van der Pot indertijd gezegd, dat het voor de fabriek tamelijk groote moei lijkheden zou opleveren. Maar ik herhaal: het zou te onder zoeken zijn voor het vervolg. Het is ditmaal niet gebeurd. Thans zijn al die cokes ver kocht aan de handelaren; die hebben de cokes in voorraad en moeten ze weder distribueeren. Nu zou het toch een kwaad ding zijn, ook van het Gemeentebestuur, wanneer ten gevolge van het optreden van het Gemeentebestuur die handelaren per slot van rekening met hunne voorraden .zouden blijven zitten en aldus in moeilijkheden zouden geraken. Men was aan de fabriek en ook in de Commissie van bijstand er buitengemeen mede ingenomen, dat men de gelegenheid had de cokes aan den man te brengenin zoover- werd met die afname ook aan de fabriek een dienst bewezen en ik geloof niet dat het ligt op den weg van het Gemeente bestuur om nu op. deze wijze er tusschen in te treden waar door wij zelf oorzaak worden dat die handelaren in ongelegen heid komen. Nu is gevraagd, wat de fabriek zal moeten doen als cokes ingevoerd wordt tegen 1,50 per mud. Ja, dan krijgen wij natuurlijk de quaestie van vraag en aanbod. Dat zal de fabriek dan moeten dragen, maar het is een andere vraag of het op den weg van het Gemeentebestuur als zoodanig ligt om voor de handelaren die moeilijkheid in het leven te roepen. Kortom, als ik eindig met datgene, waarmede ik begonnen ben, dan hei haal ik: wij zijn ingelicht geworden door het verkoopkantoor van de Staatsmijnen in Limburg, dat ons de anthraciet zou worden geleverd tegen 3,36; en wij hebben niet kunnen inzien, dat wij, als wij er mede begonnen om die anthraciet te laten komen, eenigszins een voordeel zouden kunnen bezorgen aan de inwoners van Leiden, omdat er altijd noodwendig zooveel kosten op komen, dat de prijs niet minder zou kunnen worden dan die, waarvoor de handelaren ze leveren. De heer Knuttei.. M. d. V. Het doet mij genoegen, dat u, al hebt u niets anders verteld dan de heer de Lange, gesproken hebt, alvorens ik het woord kreeg, omdat ik nu tegelijk tegen uw betoog kan ingaan. Ik moet verklaren, dat ik van het voorstel van den heer van Eek, al wil ik het gaarne ondersteunen, weinig verwacht, omdat het met onwillige honden kwaad hazen vangen is. Al mocht de Raad dan ook dit voorstel aannemen, dan zie ik in de uitvoering daarvan door Burgemeester en Wethouders weinig heil, omdat het College uitgaat van het belang van den middenstand, niet van dat van de verbruikers. Nog .nooit heb ik zoo onveibloemd middenstandspolitiek hooren verdedigen als thans en tevens op een wijze, die aan de tegenstanders van die middenstandspolitiek zoozeer de wapens in de hand speelt. Vooreerst iets over de Staatsmijnen. Natuurlijk, als men bij de Staatsmijnen komt, geraakt men tot de conclusie, waartoe Burgemeester en Wethouders zijn gekomen. In de eerste plaats stellen de Staatsmijnen niet zelfstandig haar prijzen vast, want daarvoor is de productie van die Staatsmijnen veel te onbeteekenend vergeleken met de internationale productie. Zij stellen die vast in overeenstemming met de trust van de groote importeurs van steenkolen, zoodat er voor dezen een goed winstcijfer in zit. Daar zit dan ook de winst, die ge broken moet worden, echter niet bij de zoogenaamde kolen handelaren in Leiden, die feitelijk geen kofenhandelaren zijn, doch agenten van de maatschappijen en van de Staatsmijnen. Dus tegen de trustvorming, die de hooge prijzen veroorzaakt, moeten krachtige lichamen als gemeenten opkomendie moeten de trustvorming breken door direct bij de importeurs, bij de groote leveranciers of bij de Engelsche, Amerikaansche of Duitsche mijnen terecht te komen. Dan zullen de winsten van die maatschappijen tot billijke bedragen worden beperkt en zullen de prijzen aanmerkelijk kunnen dalen. Wat die zoogenaamde kolenhandelaren te Leiden betreft, wil ik zeggen, dat het eenvoudig te dwaas is om ervan te spreken, dat het niet op den weg van het gemeentebestuur zou liggen om voor de handelaren die moeilijkheden te brengen, zooals de Voorzitter zeide. Maar, mijn hemel, is dat nu een uitgangspunt? Neen, ons uitgangspunt moet zijn de vraag: wat is de behoefte van de verbruikers? Of dat voor de handelaren moeilijkheden meebrengt en of dat voor hun bedrijf een schadelijke manoeuvre is, is iets, waarmede het gemeente bestuur zich niet heeft bezig te houden. Er valt niet te spreken van »leven en laten leven", want ten aanzien van de werk- looze arbeiders spreekt men zoo niet; dezen geelt men een minimum uitkeering van het Burgerlijk Armbestuur endaar kunnen de kolenhandelaren, als zij niet van hun bedrijf kunnen leven en geen ander middel van bestaan hebben, ook terecht komen. Ik zie niet in waarom men die kolenhandelaren moet laten leven van inkomens van 100.per week dat is niet zoo buitensporig en waarom men de werklooze arbeiders moet laten leven van 15.per week. Dat is een meten met twee maten, dat niet te pas komt. Ik zeg niet, dat de tusschenhandel te Leiden moet worden uitgescha keld. Ik vind, dat moet zooals het uitkomt. Is het voordeelig met den tusschenhandel, dan wil ik dat met genoegen accepteeren. Ik ben geen dogmaticus. Zoolang die tusschenhandel ons goed- kooper kan leveren, heb ik er niets tegen. Zoo dogmatisch wil ik de zaak niet opvatten. Maar het zou te dwaas zijn om, wanneer men goe.dkooper kolen kan krijgen, dat terwille van den tusschenhandel te laten. Het is een begunstiging van een bepaalde categorie van ingezetenen boven de anderen, die van gemeentewege niet te pas komt. Hoewel overtuigd, gezien de stemming van Burgemeester en Wethouders, dat wij eerst een ander stelletje Wethouders zouden moeten hebben wil er iets van terecht komen de heer de Lange is dat geheel met mij eens spreek ik toch de hoop uit dat de Raad zal uitspreken dat het op den weg der gemeente ligt in het belang van de verbruikers werkzaam te zijn. - De Voorzitter. De heer Knuttel spreekt van den tusschen handel uit te sluiten, maar ik heb juist aangetoond, dat de tusschenhandel ons in dit geval geen nadeel doet; dat wij, wanneer wij rechtstreeks betrekken van de mijnen, de kolen niet goedkooper kunnen bekomen dan op het oogenblik dooi den tusschenhandel geschiedt. De heer Knuttel. M. d. V. Uw opmerking herinnert er mij aan dat ik nog iets vergeten had te zeggen. Die tusschenhandel staat al in de macht van de trust. Dus wanneer u buiten de trust om in het groot wilt koopen,dan zult ge ook noodgedwongen moeten handelen buiten dien tusschenhandel om, die alleen van de trust mag koopen. De heer de Lange. M. d. V. Wij hebben van middag en nu weder bij herhaling als schrikbeeld hooren gebruiken de macht van de trust. Of die macht bestaat, weet de heer Knuttel misschien beter dan ikmaar ik durf te zeggen dat die macht hier in deze discussie absoluut niet in het geding behoeft te komen. Onze Hollandsche mijnen moeten zorgen, dat zij coucur- reeren met het buitenland; zij leveren hare producten aan iedereen, die ze bij haar bestelt. Als de heer Knuttel morgen een wagon anthraciet wil bestellen bij de Hollandsche mijnen, dan worden die kolen geleverd. Het kan aan den heer Knuttel en aan alle aanwezigen hier ook bekend zijn, dat de Hollandsche mijnen in 1921 zeker geen winst maken, en dat bet alleen de vraag is, hoe zij zonder verlies er zullen kunnen komen. Ik behoef maar te herinneren aan de geschiedenis van de Domaniale mijn. Elke combinatie van bijvoorbeeld 20 personen kan een wagon brandstoffen bestellen aan welke mijn ze wil; die brandstoffen worden geleverd tegen concurreerenden prijs en dan heeft elke deelnemer 6i Hectoliter brandstof. Er is dus niemand aan de macht van de trust, die op zoo geheim zinnige en zoo sterke wijze zou werken, onderworpen. Als wij hier zeggen, dat wij den tusschenhandel niet wen- schen uit te schakelen, dan beteekent het alleen dat wij wenschen op te komen voor de belangen niet van een deel der maatschappij maar van de geheele maatschappij. In die geheele maatschappij is de tusschenhandel ook een schakel, die mede in het leven moet blijven, zoo goed als elke andere schakel in het maatschappelijk leven. Wij hebben belasting bronnen noodig en als wij zelf onze belastingbronnen gaan verstoppen door gemeentelijken handel, dan kan de gemeente huishouding niet verder. Wij zouden misschien daardoor op een of andere wijze 1000.kunnen besparen en 2000. aan belasting missen en dus achteruitboeren. Dat ligt niet op onzen weg. Wij wenschen niet een desorga nisatie der gemeenschap maar wij wenschen de organisatie zoo goed mogelijk te houden. Ik wijs er nog op, dat het voor mij een open vraag is, of Burgemeester en Wethouders maar zouden moeten uitvoeren alle besluiten, welke de Raad maar zou gelieven te nemen. Burgemeester en Wethouders zijn geen kolenhandelaren, geen meelhandelaren, geen schoenwinkeliers, geen boekhandelaren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 19