398 MAANDAG 31 OCTOBER 1921. het geval was, maar dat er misschien in den loop van de steenkolenprijzen wel een tendenz lag, waardoor mettertijd tot verlaging kon worden overgegaan. Nu heb ik aan den voorganger van den heer de Lange eenige malen verweteD, dat hij zich als Wethouder niet op hetzelfde standpunt moest stellen als de Directeur van de fabriek, omdat deze laatste als uitgangspunt alleen nam het financieel belang van de fabriek, terwijl daarentegen een Wethouder, ook een Raadslid, het beheer van de fabriek moet beschouwen in het licht van het algemeen belang, dat wil zeggen, zooals ik het opvat, van het belang der groote massa. De heer van der Pot, voor zoover hij verontwaardigd kon zijn, heeft dikwijls met ver ontwaardiging betoogd, dat dat met hem niet het geval was, dat hij zich op een ander standpunt stelde en zich in zijn kwaliteit van Wethouder op een ander standpunt moest stellen dan de Directeur der Lichtfabrieken. Ik hoop, dat de heer de Lange dat ook zal willen erkennen en dat hij zich dus niet tevreden zal stellen met het antwoord van de Directie, dat het van het standpunt van de fabriek niet wenschelijk is. Ik hoop, dat hij zal inzien, dat het mogelijk is, dat een overheidsbedrijf ook met andere belangen dan de belangen van de fabriek, namelijk met die van de gemeente in het algemeen rekening houdt en dat het op den weg van de Lichtfabrieken kan liggen cokes te leveren, terwijl uit commercieel oogpunt daartoe geen aanleiding bestaat. Er is reeds op gewezen: wij komen nu te staan voor een eigenaardigen toestand. Wanneer straks door het optreden van de coöperaties of misschien door andere oorzaken de cokesprijs naar beneden gaat, dan kunnen de Lichtfabrieken wel cokes voor lagen prijs leveren. Zij zullen het moeten doen. Het zal dan dus gebeuren. Maar wanneer daarentegen het economisch belang van een belangrijk deel der ingezetenen het eischt, dan moet het niet en kan het niet en mag het niet. Het is wel zeer aanschouwelijk onderwijs, dat de arbeiders hier krijgen in de wijze, waarop van kapitalistische zijde die overheidsbedrijven worden beheerd. Men ziet daarbij toch over het hoofd het ontzaglijk belang, dat er voor de groote massa der ingezetenen in gelegen is dat, wanneer dergelijk algemeen verbruiksartikel als de cokes in prijs daalt, dit een voordeel is; niet alleen omdat die groote categorie van ingezetenen goedkoopere cokes krijgt, maar vooral ook omdat in het algemeen de prijs daalt en dat dus allen profiteeren van die prijsverlaging. Ik meen, dat het vanuit dit standpunt bezien de gemeente wel een financieel offer waard moet zijn om mede te werken tot verlaging der prijzen. Het is de vraag, of dat de gemeente nog veel geld moet kosten. De Directeur zegt: die tendenz is er; maar wanneer dat een beetje snel gaat, dan is het best mogelijk dat zeer spoedig de verlaagde prijs overeenkomt met den prijs, dien men anders zou gekregen hebben. Alleen gebeurt het wat eerder en zouden de menschen bij het inslaan der brandstoffen daarvan hebben kunnen profiteeren. Dan wordt dus de ver lagende tendenz, die ook door andere oorzaken in de hand zal gewerkt worden, nog wat bevorderd door het optreden der Lichtfabrieken. Intusschen, dit is een oplossing der moeilijkheid, die voor een gemeente als Leiden, welker financieele toestand niet gunstig is en welker Raadsleden zich over het algemeen zeer benauwd maken over dien financieelen toestand, wat moeilijker te aanvaarden is dan de andere oplossing, die door Amsterdam aan de hand gedaan wordt. Nu hebben, naar de heer de Lange mededeelt, Burgemeester en Wethouders allerlei informatiën ingewonnen, maar als ik de zaak goed zie dan is door hen niet geïnformeerd daar, waar ik zou meenen dat in de eerste plaats geïnformeerd zou moeten zijn, namelijk in Amsterdam. Anders kan ik niet begrijpen, hoe de heer de Lange hier redeneert, gelijk hij gedaan heeft, en kan zeggen, dat Amsterdam zoo groote financieele schade zal ondervinden van den maatregel, die daar getroffen is in zake de brandstoffenvóorziening. Amsterdam loopt daarbij absoluut geen risico. De gemeente verbindt zich alleen bij wijze van contract met de Anthraciet- Maatschappij, dat zij de gelegenheid zal geven voor het aan leggen van de schuiten der maatschappij waarvoor dooi de maatschappij betaald wordt dat zij gelegenheden zal aanwijzen waar bestellingen gedaan kunnen worden; en dat de gemeente-instellingen zooveel mogelijk dat is niet eens definitief bepaald ook gebruik zuilen maken van die goed- koope anthraciet. Op die voorwaarden verbindt die maatschappij zich om tegen bepaalde prijzen, die nu weder verlaagd zijn voor de kleine anthraciet prijzen, die in het algemeen 65 cent lager zijn, dan in het algemeen te Amsterdam gelden die brandstoffen te leveren. De eenige uitgaaf voor de gemeente is het gevolg hiervan, dat de gemeente toezicht uitoefent; daarvoor zal betaald moeten worden een bedrag van 5000. Het is dus een vrij eenvoudige maatregel. Wanneer de Wethouder, zooals ik zeide, had verklaard: wij hebben het geprobeerd, maar de Anthraciet-Maatschappij of andere maatschappijen willen het absoluut niet doen, dan zou ik mij daarbij hebben moeten neerleggen, maar het blijkt, dat er zelfs geen poging is gedaan. Nu is de heer de Lange opgekomen voor het belang van den middenstand. Ik weet, dat hij den middenstand zeer lief heeft, en ik begrijp dat zeer goed, want de middenstand heeft hem en den zijnen de politieke macht verschaft, maar de zaak loopt niet hierover. De strijd gaat niet rechtstreeks tegen den middenstand, maar tegen de groote ondernemingen, de trusts, die, zooals te Amsterdam is gebleken, zeer groote winsten behalen. Als men met een deel van die heeren gaat confereeren, zijn zij wel bereid wat van hun winst te laten vallen. Ik vrees, dat, gelijk het gewoonlijk gaat, de midden stand de kastanjes uit het vuur haalt voor het groot kapitaal en dat, als wij geen maatregelen mochten nemen in het belang van de ingezetenen, daardoor zal gediend worden het belang van het groot-kapitaal, dat strijdt voor het behoud van zoo groot mogelijke winsten. De maatregel, te Amsterdam genomen, is zeer voorzichtig: de prijzen mogen wel dalen en niet rijzener wordt controle uitgeoefend op de kwaliteit. Welk bezwaar kan er zijn om te pogen ook te Leiden een dergelijken maatregel tot stand te brengen? Ik zou dan ook aan den Raad het volgende voorstel in overweging willen geven: »De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders een voorstel aanhangig te maken, waardoor, gelijk te Amsterdam en te Leeuwarden is geschied, de ingezetenen zich in den komenden winter tegen verlaagden prijs van brandstoffen zullen kunnen voorzien." Met opzet heb ik de zaak zeer algemeen gehouden. Het lijkt mij het best, dat wij in beginsel uitspreken, dat het op den weg van den Raad ligt te dien opzichte soortgelijke maat regelen te nemen als te Amsterdam en te Leeuwarden zijn genomen. De heer Sijtsma. Wij komen te laat. De heer van Eck. Dat kan betrekkelijk spoedig gebeuren. Wanneer de Gemeenteraad er toe besluit, lijkt het mij toe, dat de zaak in de volgende vergadering best in orde kan zijn. Mocht het iets langer duren de winter werkt mee dan is het beter, dat het half den winter gebeurt dan in het geheel niet. Bij een toestand als nu bestaat, dat een groot deel der bevolking door de maatschappelijke omstandigheden wordt gedrukt, te zeggen: »wij trekken ons er niets van aan, wij wachten af wat de coöperaties aan goeds kunnen totstand- brengen", lijkt mij absoluut niet gerechtvaardigd. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders stellen zich op het standpunt, dat het er om begonnen is om als gemeente bestuur voor te staan het »leven en laten leven". Wat men elders meent te moeten doen en meent zich te mogen ver oorloven moet men daar weten. Voor Burgemeester en Wet houders was de vraag: zijn de prijzen, zooals die op dit oogenblik door dé handelaren gesteld worden, te hoog? Wij hebben ons, teneinde ons op de hoogte te stellen, gewend tot het verkoopkantoor der Staatsmijnen in Limburg. Wij hebben van dat kantoor een prijsopgave gekregen en die is geweest: 125 H.L. voor ƒ400.franco station. Daar is bij gerekend voor het overbrengen dier partij van het station naar de bergplaats ƒ20.Deelt men ƒ420.— door 125 dan komt men tot een prijs van ƒ3.36. Nu verkoopen de handelaren die anthraciet vanuit de berg plaats voor 3.65. Dus dat is een verdienste van ƒ0.29 per H.L. Thuis bezorgd wordt de prijs 3.85. Nu hebben wij gemeend, daar ook overigens de verkoop van de andere artikelen hiermede in overeenstemming was, dat dit geen winst genoemd kon worden, waarop men met recht aanmerking zou kunnen maken, en dat heeft ons aan leiding gegeven dat Burgemeester en Wethouders eenvoudig maar een opgaaf van prijzen gedaan hebben zooals die dooi de handelaren gesteld zijn, daarmede te kennen gevende, dat die prijzen, welke gevraagd worden, niet te hoog zijn. Ik meen toch ook dat, wanneer nu eenmaal de distributie plaats heeft vanuit het magazijn tegen een verdienste van ƒ0.29 per H.L., er ook moeilijk aanmerking op te maken is, en dat al die reusachtige winst, die men veronderstelt dat gemaakt wordt, slechts denkbeeldig is en volstrekt niet overeenkomt met den werkelijken toestand. Wij stellen ons op dit standpunt, dat wij weder tot den tijd moeten komen dat ook de samenleving zich zelf redt en zich zelf regelt, dat het kunstmatig ingrijpen van boven af geen voortgang dient te hebben, en dat, wanneer wij den toestand aan zich zelf overlaten, die zich ook vanzelf op doel matige wijze zal regelen. Wij kunnen toch als gemeentebestuur zeer moeilijk er toe besluiten, om een zeker getal inwoners van hun brood te berooven gesteld, dat dit eenigen tijd mogelijk zou zijn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 18