MAANDAG 31
OCTOBER 1921.
393
heb nota genomen van hetgeen de heer van Eek heeft gezegd,
maar toch moet ik de opmerking maken, dat men in de
kringen van de armen, die hulp zoeken bij het Burgerlijk
Armbestuur, zelden menschen aantreft, die geen godsdienst
erkennen. Ik heb er naar geïnformeerd: wij hebben totdus-
verre 1200 rapporten behandeld en in die 1200 gevallen
waren er slechts drie personen, die niet opgaven tot welke
religie zij behoorden. Ik wil daarmede zeggen, dat het meer
een theoretische zaak is, waarover de heer van Eek spreekt,
dan dat die gevallen in de practijk voorkomen.
Verder moet men ook in aanmerking nemen de mogelijk
heid om aan die voorschriften te voldoen. Komt het op een
oogenblik voor, dat het Burgerlijk Armbestuur voor kinderen
moet zorgen, dan mag men al zeer blij zijn, als men ze onder
dak krijgt, althans bij menschen van denzelfden godsdienst,
dat is niet altijd te bereiken. Indien ook nog gevraagd moest
worden naar de politieke gezindte en naar de politieke partij,
waartoe de ouders van de kinderen en de pleegouders behooren,
ja, dat zijn dingen, welke men wel in de verordening kan
zetten, maar die in de practijk niet op te volgen zijn, omdat
de kinderen in den regel onverwacht door het Burgerlijk
Armbestuur moeten worden verzorgd.
De heer van Eck. M. d. V. Ik geef natuurlijk den heer
Bots toe, dat deze zaak in de practijk van weinig belang is,
maar wel is van belang hoe de Raad in het algemeen hierover
oordeelt. Het lijkt mij we! gewenscht., dat hier eens een uit
spraak wordt gedaan, dat men erkent het recht ook van
degenen, die niet tot een godsdienstige gezindte behooren, en
eveneens van hen, die op maatschappelijk gebied een ander
standpunt zijn toegedaan dan het heerschende. De heer
Wilmer gevoelt in beginsel veel voor mijn argumenten, maar
is op grond van practische bezwaren tot de conclusie ge
komen, dat mijn voorstel niet kon worden aangenomen. De
heer Bots sloot zich daarbij aan, maar daarover moet ik toch
nog iets zeggen.
Ik geef toe, dat het niet zoo heel gemakkelijk zal zijn om
in de practijk precies na te komen wat wij wenschen, omdat
op maatschappelijk gebied de denkbeelden zeer uïteenloopen,
maar er is toch een scheiding te maken tusschen twee groote
groepen, namelijk degenen, die op socialistisch standpunt
staan, en degenen, die zich op burgerlijk standpunt stellen.
Dat is een scheiding, die veel duidelijker is aan te geven dan
die naar de godsdienstige gezindte. Het zou mij niet moeilijk
vallen voorbeelden aan te halen van menschen, die tot dezelfde
godsdienstige gezindte behooren, maar op maatschappelijk
gebied geheel andere opvattingen hebben. Men heeft liberale
Katholieken; zij zijn er misschien niet zooveel, maar zij zijn
er toch. En wat de Hervormde Kerk betreft, heeft men een
zoo'n ontzaglijk verschil van meening onder de leden, dat het
niet aangaat te zeggen, dat kinderen moeten worden opge
voed zooals de leden van de Hervormde Kerk het zouden
wenschen. Men vindt onder die leden personen van de meest
uiteenloopende richtingenorthodoxen, vrijzinnigen, Christen-
socialisten enz. Die menschen behooren allen tot die Kerk en,
het zal in elk geval zeer moeilijk zijn om in de practijk tot
een oplossing te komen, welke iedereen zal bevredigen; maar
de vraag is of in beginsel wordt erkend het recht van de
ouders om te bepalen, dat hun kinderen in een gezin zullen
worden opgevoed op de wijze als zij dat zeiven zouden hebben
gedaan, en of men zal trachten in de practijk daarnaar
zooveel mogelijk te handelen.
Nu zegt de heer Bots: wij hebben nog maar zeer zelden
personen ontmoet bij die verpleegden, die behoorden tot geen
godsdienstige gezindte.
Men weet hoe het gaat. Als men gedoopt is in de Neder-
duitsch Hervormde Kerk, dan heet het ook dat men tot die
godsdienstige gezindte behoort; maar dat beteekent niet dat
de ouders niet zouden verlangen dat het kind op geheel
andere wijze wordt opgevoed dan het gezin, dat met de ver
pleging wordt belast.
Het komt ten slotte hierop neder, ot de groote meer
derheid van den Raad, die meent dat men in de eerste
plaats rekening moet houden met de godsdienstige gezindte,
ook iets gevoelt voor de bezwaren van andersdenkenden:
of men tevreden is als met zijn eigen gemoedsbezwaren
rekening wordt gehouden dan wel dat men er aan denkt
dat er aan de andere zijde ook personen zijn, die er
prijs op stellen dat met hunne bezwaren rekening gehouden
wordt.
Het lijkt mij een belangrijke vraag, die wij Rebben te
beslissen. Wanneer men zou redeneeren: ik ben tevreden
als voor mijn kuddeke de rechten voldoende zijn gewaarborgd;
en wanneer men absoluut riiet in overweging neemt of men
schen, die op een ander standpunt staan, hetzelfde kunnen
verklaren, dan zou ik dat zeer treurig vinden.
Daarom blijf ik mijn voorstel handhaven.
Beraadslaging over artikel 1, luidende:
Artikel 1.
Tusschen de artt. 5 en 6 van bovengenoemde verordening
wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
»Art 5bis.
«Bij- en gedurende de uitbesteding van pleegkinderen in
«een gezin, hetzij in- of buiten de gemeente, overtuigt het
«Burgerlijk Armbestuur zich dat het gezin en zijn omgeving
«aan de volgende eischen voldoet:
«Het gezin moet zijn rein en zindelijk, zoowel wat de woning
«als de leden van het gezin betreft. Aan het pleegkind moet
«een behoorlijke slaapplaats met afzonderlijk bed worden
«verstrekt.
«Genees- en heelkundige hulp moet spoedig te verkrijgen
«zijn; gelegenheid tot geneeskundige verpleging mag niet
«ontbreken.
«De pleegouders moeten den waarborg bieden dat het
«pleegkind passend schoolonderwijs ontvangt; oudere kinderen
«behooren vak- en vervolgonderwijs te genieten.
«Het pleegkind mag met lichte huiselijke bezigheden worden
«belast, mits deze zijn krachten niet te boven gaan. Het mag
«in geen geval arbeid verrichten, gelijkstaande met arbeid in
«loondienst.
«Het gezin moet zooveel mogelijk zijn van dezelfde gods-
«dienstige gezindte als waartoe het pleegkind of zijn ouders
«behooren. Voor het ontvangen van godsdienstonderwijs moet
«behoorlijk worden zorg gedragen."
Het door den heer van Eck ingediende amendement luidende:
«Ondergeteekende stelt voor het laatste lid van art. 5bis in
de ontwerp-verordening tot wijziging van het Reglement voor
het Burgerlijk Armbestuur te vervangen door de volgende
bepaling
«Het gezin moet zoo veel mogelijk dezelfde opvattingen op
godsdienstig en maatschappelijk gebied zijn toegedaan als de
ouders van het kind."
wordt, in stemming gebracht en met '13 tegen 10 stemmen
verworpen.
Tegen stemmen de heeren: Oostdam, Bots, van der Lip,
de Lange, Schoneveld, Meijnen, Sanders, Kuivenhoven, Wil
brink, Splinter, Stijnman, Wilmer en de Voorzitter.
Vóór stemmen de heerenvan Eck, Dubbeldeman, Sijtsma,
mevrouw van Itallie—van Embden, de heeren Heemskerk, A.
Eikerbout, Knuttel, Groene veld, van Hamel en mevrouw
DubbeldemanTrago.
(De heer Eerdmans had de vergadering inmiddels verlaten,
terwijl de heer Wilbrink weder ter vergadering was gekomen.)
Artikel 1, door Burgemeester en Wethouders nader indien
gewijzigd, dat de tweede zin van het laatste lid van het voor
gestelde nieuwe artikel 5bis vervalt, wordt vervolgens zonder
hoofdelijke stemming en de artikelen 2 en 3 worden achter
eenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen, waarna de geheele verordening zonder hoofde
lijke stemming wordt vastgesteld.
XXXII. Praeadvies op het verzoek van den Leidschen
Bestuurdersbond en de afdeeling Leiden der S. D. A.P., in
zake het verstrekken van brandstoffen tegen verlaagden prijs.
(Zie Ing. St. No. 351.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van Eck. M. d. Y. Met groote teleurstelling hebben
ik en ongetwijfeld zeer vele ingezetenen van Leiden kennis
genomen van het afwijzend praeadvies van Burgemeester en
Wethouders.
Burgemeester en Wethouders stellen dus voor om te dezer
zake niets te doen.
Nu erken ik, dat het wel wat jammer is, dat de Leidsche
Bestuurdersbond en de afdeeling Leiden van de S. D. A. P.
een beetje laat met hun adres zijn gekomen. Dat vindt hierin
zijn oorzaak, dat, ofschoon wij in het algemeen niet van plan
zijn na te laten oin voorstellen te doen in de goede richting,
omdat zij telkens verworpen worden, wij er toch voor terug
schrikken hier telkens met dezelfde voorstellen te komen.
Aangezien echter in twee gemeenten van ons land op ver
schillende manieren maatregelen zijn genomen, die kunnen
maken, dat de brandstoffen voor de ingezetenen tegen ver
laagde prijzen beschikbaar zijn, meenden de menschen van
de vakbeweging en van de S. D. A. P., afdeeling Leiden, dat
het gewenscht was deze zaak in den Leidschen Gemeenteraad
nog eens ter sprake te brengen.
Zooals de leden van den Gemeenteraad vermoedelijk bekend
zal zijn, zijn de wijzen, waarop in Amsterdam en te Leeuwarden
die zaak is geregeld, verschillend. In Amsterdam heeft men
getracht door middel van een overeenkomst met de Anthraciet-