229
overleg te behandelen. In de mondelinge toelichting op zijn
voorstel wees de heer Heemskerk erop, dat bij de politie
de zaak vooraf door den Commissaris was besproken met de
bestaren van de verschillende organisaties van politiepersoneel
en hij achtte het daarom gewenscht, dat ook ten opzichte
van de havenrechercheurs en de brugwachters het personeel
vooraf werd gehoord.
Hoewel het personeel van den havendienst, hetwelk volgens
de verordening, regelende den rechtstoestand van de ambte
naren der gemeente Leiden onder de ambtenaren is gerang
schikt, niet in de Algemeene Ambtenaren Commissie is ver
tegenwoordigd, heeft toch de Voorzitter der Algemeene
Ambtenaren Commissie, naar analogie van de ten opzichte
van het politiepersoneel geldende usance, alsnog met de
organisaties van het personeel overleg gepleegd, teneinde op
die wijze zooveel mogelijk te voldoen aan den in Uw besluit
van 21 Maart uitgedrukten wensch. Vervolgens is de zaak
door ons College nogmaals ampel overwogen.
Verandering in onze zienswijze, dat het beroep op de voor
het politie-personeel getroffen regeling niet opgaat, heeft het
gepleegde overleg en de nadere overweging niet gebracht.
Dit neemt intusschen niet weg, dat ons wel gebleken is, dat
het niet onbillijk zou zijn, indien in de bestaande regeling
voor de havenrechercheurs en de brugwachters op een paar
punten verandering werd gebracht. Wij komen hierop zoo
dadelijk terug.
Tot recht verstand der zaak zij U in herinnering gebracht,
dat wij het toekennen van een extra-toeslag over 1920 en
van een toelage op het kleedinggeld vanaf 1 Januari 1921
tot nader te bepalen tijdstip, boven den in 1918 toegekenden
toeslag, aan het politiepersoneel, voornamelijk billijk achtten,
omdat in de praktijk gebleken was, dat de met het oog op
dien toeslag in 1918 vastgestelde standdaard prijzen voor uniform-
kleeding, wel iets te hoog waren genomen en de kleeding-
boekjes, in het bijzonder van vele jonge agenten, die in ver
band met de uitbreiding van het personeel een geheel nieuwe
uitrusting noodig hadden, dermate met schuld waren bezwaard,
dat er weinig uitzicht bestond, dat zij het ooit zoover zouden
brengen, dat zij vrij van schuld waren.
Teu opzichte van de uniform-kleeding der brugwachters en
havenrechercheurs waren echter, zoo schreven wij verder in
ons praeadvies n°. 82, in 1918 geen te hooge standdaardprijzen
(normaalprijzen) vastgesteld. Ook behoefde ten opzichte van
hen geen vrees te worden gekoesterd, dat zij een blijvend
te kort op hunne kleedingooekjes zouden hebben, te minder,
nu de brugwachters in verband met de algeheele afschaffing
van den Zondagsdienst geen broek en vest van blauw laken
meer noodig hadden. Het overzicht van de administratie van
het kleedingfonds toonde ten duidelijkste aan, dat de boekjes
van het personeel reeds na enkele jaren niet meer of slechts
tot een gering bedrag met schuld bezwaard waren.
Welnu, het ingesteld nader onderzoek heeft .een en ander
slechts bevestigd. Echter is daarbij, gelijk wij reeds met een
enkel woord zeiden, tevens gebleken, dat voor een paar ver
anderingen in de bestaande regeling wel iets te zeggen is.
Zooals uit de ter visie liggende staten blijkt, zijn de stand
daard- of normaalprijzen van enkele kleedingstukken bij de
politie lager gesteld, dan bij de havenrechercheurs en de
brugwachters. Dit lijkt ons niet noodig; de normaalprijzen
voor de regenjas, de winterjas en de lakensche broek der
havenrechercheurs kunnen zonder bezwaar, evenals bij de
politie, van 29.75, 39.50 en 16.50 teruggebracht worden
tot 28.36.en 15.Ook de normaalprijzen voor
de regenjas der brugwachters dient van f 29.75 tot 28.—
te worden teruggebracht.
Een tweede wijziging betreft den draagtijd. Voor de haven
rechercheurs is die thans voor de zomerjas op 2 zomers,
voor de winterjas op 2 winters en voor het lakensche mouw
vest op 1 jaar bepaald. Zonder bezwaar zou die draagtijd tot
resp. 3 zomers, 3 winters en 2 jaar kunnen worden verlengd.
De draagtijd is zelfs dan nog korter dan bij de politie.
Ten slotte is het ons voornemen aan de haven rechercheurs
en de brugwachters toe te staan, evenals zulks bij de politie
het geval is, hun schoenen aan te schaffen bij den leverancier
hunner keuze, mits die schoenen slechts zijn ten genoegen
van den Directeur van den Markt- en Havendienst en niet
duurder dan verstrekking van wege de gemeente zou
kosten. De betaling kan dan toch op de gewone wijze uit het
kleedingfonds plaats hebben.
Het komt ons voor, dat de havenrechercheurs en de brug
wachters, na het tot standkomen van de besproken verande
ringen, met hun kleedinggeld en den in 1918 toegekenden
toeslag ruimschoots kunnen toekomen. Volgens den ter visie
liggenden staat wordt dan het kleedingboekje der haven
rechercheurs, de aanschaffing en reparatie van het schoeisel
niet medegerekend, gemiddeld per jaar belast met 62.14®.
Van het kleedinggeld ad 100.— blijft dus gemiddeld per
jaar ƒ37.85® over. Van dit bedrag, nog vermeerderd met een
toelage ad ƒ8.per jaar voor reparatie van schoenen inge
volge raadsbesluit van 17 October 1918 (Ingek. Stukken
n°. 256), dus in totaal 45.85® kan de aanschaffing en de
reparatie van het schoeisel ruimschoots plaats hebben. Benoo-
digd is 1 paar zomerschoenen per jaar en 1 paar winter
seizoenen om de 2 jaar. De aan de betrokkenen in rekening
gebrachte normaalprijs bedraagt per jaar 12.zoodat
gemiddeld per jaar van het bedrag ad ƒ45.85® ƒ18.voor
schoenen moet worden gereserveerd. Uit het resteerende
bedrag ad 27.85® behoeven nog slechts de kosten van repa
ratie der schoenen te worden betaald, zoodat van een jaar-
lijksch tekort geen sprake kan zijn.
Evenmin bij de brugwachters. Volgens den staat is bij
verlaging van den normaalprijs der regenjassen, voor hen
gemiddeld per jaar voor kleeding (het schoeisel weder buiten
rekening gelaten) benoodigd 37.79. Het kleedinggeld bedraagt
per jaar 65.Voor aanschalfing en reparatie van schoeisel
is dus beschikbaar ƒ27.21 -(-ƒ8.toelage ƒ35.21. De
aanschaffing van schoeisel kost den brugwachters gemiddeld
per jaar ƒ18.Uit het resteerende bedrag ad 17.21 kan
de reparatie ruimschoots worden betaald. Ook bij de brug
wachters behoeft dus van een tekort geen sprake te zijn.
Nu hebben de brugwachters bij het gepleegd overleg wel
betoogd, dat ook nog de aanschaffing van waterlaarzen ad
32.noodig is, d. i. dus bij een draagtijd van 6 jaren
gemiddeld ƒ5.33 per jaar, doch van de noodzakelijkheid hier
van zijn wij niet overtuigd. Volgens verklaring van den
Directeur van den Markt- en Havendienst vragen dan ook in
den regel slechts enkele nieuw aangestelde brugwachters om
dergelijke laarzen, maar achten de brugwachters na eenige
jaren dienst die aanschaffing zelf niet meer noodig. Doch
hoe dit zij, tot een blijvend tekort leidt dit niet. Anders zou
het meergenoemde, zich bij de stukken bevindende, overzicht
van de administratie van het kleedingfonds niet kunnen doen
zien, dat reeds na enkele jaren de schuld op de kleeding-
boekjes is verdwenen en plaats heeft gemaakt voor een
overschot, het beste bewijs, dat voor het geven van een
extra toeslag geen voldoende aanleiding bestaat.
Uit het bovenstaande zal U duidelijk zijn geworden, dat
ons College nog steeds van oordeel is, dat er noch met het
oog op de aan het politiepersoneel toegekende tegemoetkoming,
noch uit anderen hoofde aanleiding is aan de brugwachters
en havenrechercheurs boven den hun in 1918 toegekenden
toeslag op hun kleedinggeld nog een extra-tegemoetkoming
te verleenen. Enkel de bovenaangegeven veranderingen in de
bestaande regeling achten wij billijk.
Wij handhaven derhalve ons voorstel, om op de ter zake
ingediende adressen afwijzend te beschikken, doch stellen U
tevens voor de bij raadsbesluit van 2 Mei 1918 (Ingek. Stukken
n°. 93) vastgestelde normaalprijzen voor de kleeding der
havenrechercheurs en brugwachters in dien zin te wijzigen,
dat de standdaardprijzen voor de lakensche broek, de water
proef regenjas en de duffelsche jas, gerekend vanaf 1 Januari
1921, worden verlaagd tot resp. 15.28.en 36.
Door ons College zal dan in den draagtijd op de aangegeven
wijze verandering worden gebracht, terwijl dan tevens aan
de havenrechercheurs en brugwachters zal worden toegestaan
hun schoenen aan te schaffen bij den leverancier hunner
keuze, mits die schoenen slechts zijn ten genoegen van den
Directeur van den Markt- en Havendienst en niet duurder,
dan verstrekking vanwege de gemeente zou kosten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 385. Leiden, 14 November 1921.
In Uwe Vergadering van 31 October jl. werd ons voorstel,
om de perceelen weiland en water benoorden den Maresingel,
Sectie N. nis 134, 135 en 136 en Sectie K No. 2775, groot
2.12.70 H.A. weder te verhuren aan M. Bol alhier, aange
houden, teneinde te onderzoeken, of dit terrein niet geschikt
zou zijn om tot kinderspeelterrein te worden ingericht.
Blijkens mededeeling van den Directeur van Gemeente
werken ligt het terrein zéér laag, zoodat het zonder meer als
speelterrein ongeschikt moet worden geacht. Eene ophooging
van ten minste 0.50 M. zou noodig zijn, om het terrein voor
het beoogde doel geschikt te maken. Met inbegrip van grond
bewerking, bezoding e. d. over een oppervlakte van b.v.
50X^0 M. (d. i. een oppervlakte ruim voldoende voor speel
terrein) zou dit een uitgave van 10 a 12000.medebrengen.
Uwe Vergadering zal met ons College van oordeel zijn,
dat, nu tengevolge van de lage ligging alleen al voor de
inrichting van het terrein een dergelijk hoog bedrag zou
moeten worden uitgegeven, aan uitvoering van dit plan
eenvoudig weg niet kan worden gedacht. De verre van
gunstige financieële toestand der gemeentefinanciën verzet
zich hiertegen.