-226 begrooting vertoont het nadeelig saldo een steeds stijgende lijn, niettegenstaande de op die begrooting voorkomende hoogere subsidiebedragen. Nu inmiddels voor het jaar 1921 het Rijk zijne subsidie van 1250.tot 10000.heeft verhoogd en de Provincie de hare van 375.— tot 2000.komt ons de gevraagde verhooging van de gemeentesubsidie van 1505.tot ƒ8000. niet overdreven voor, gezien de subsidiën welke aan de onder wijsinrichtingen onder de Nijverheidsonderwijswet vallende, moeten worden "toegekend en het wel niet betwistbare nut van dezen handelscursus. Wij geven U mitsdien in overweging: 1°. aan het Genootschap »Kennis is Macht" voor het jaar 1921 eene subsidieverhooging toe te kennen van 6405. zoodat de subsidie voor dit jaar 8000.zal bedragen; 2°. over te gaan tot vaststelling van den hierbij overgelegden staat van af- en overschrijving, strekkende tot verhooging van volgn. 168 der begrooting voor 1921, met 6405.ten behoeve van de sub 1 bedoelde hoogere subsidie. Op den post voor Onvoorziene Uitgaven, waarvan dit bedrag wordt afgeschreven, is nog eene som van 18518.17 beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N#. 377. Leiden, 10 November 1921. Zooals U bekend zal zijn, is bij Koninklijk Besluit van 13 Augustus 1921 (S. 1023) bepaald, dat de Nijverheids onderwijswet geacht wordt in werking te zijn getreden op den len Januari 1921. Ofschoon art. 25 dier wet de toekenning van Rijkssubsidie aan de onder de wet vallende Onderwijs-inricbtingen (70% der netto kosten) nog afhankelijk stelt van de subsidieering door de gemeente, waar de inrichting gevestigd is (30% der netto kosten in samenwerking met andere gemeenten waaruit leerlingen de inrichting bezoeken), zoodat weigering of beperking van de gemeentelijke subsidie het voortbestaan van de inrichting onmogelijk zou kunnen maken, wordt deze mogelijkheid bij tot standkoming van de dezer dagen door de 2e Kamer der Staten-Generaal aangenomen wijziging o. m. van art. 25 op geheven, daar door deze wijziging het facultatieve karakter der gemeentelijke subsidieering in een verplichte wordt omgezet, ook wat betreft die van de buitengemeenten, waarvan hierboven sprake is. Deze wetswijziging wordt eveneens geacht in werking te zijn getreden op 1 Januari 1921; veilig mag worden aan genomen, dat de le Kamer der Staten-Generaal haar zal bekrachtigen, zoodat van weigering of beperking der gemeente lijke subsidie wel geen sprake zal kunnen zijn, indien het Rijk zijn bijdrage verleent. Ten behoeve van de onder de wet vallende onderwijs inrichtingen zijn op de begrooting voor 1921 de subsidiën nog slechts uitgetrokken op de bedragen, waarop die door Uwe Vergadering laatstelijk voor het jaar 1920 werden vastgesteld, in afwachting van de nadere regeling na de inwerkingtreding der wet. Deze regeling moet dus thans onder de oogen worden gezien. In dit verband merken wij op, dat de Rijkssubsidie bij wijze van voorschot wordt uitgekeerd, nadat de begrooting der onderwijs-instelling vóór 1 Mei van het jaar, voorafgaande aan dat, waarop zij betrekking heeft, aan den Minister is ingediend en deze hiertegen geen bezwaar heeft. Na afloop van het dienstjaar wordt de rekening aan den Minister ter goedkeuring aangeboden en daarna heeft aanvulling, verreke ning of terugbetaling plaats van de voorloopig uitgekeerde som. Bij analogie zal ook de gemeente voorloopig een subsidie kunnen toekennen, gegrond op de overgelegde begrooting; de bepaling van het definitieve bedrag, dat de gemeente ver schuldigd is, zal eerst na goedkeuring van de rekening dooi den Minister, worden vastgesteld, met verrekening als bij de Rijkssubsidie is bepaald. Nu kent de wet geen medezeggenschap aan de gemeente bij de goedkeuring van de begrooting en van de rekening toe en loopt de gemeente dus feitelijk in deze aan den leiband van het Rijk. Op het eerste gezicht lijkt dat wel een bezwaar; de gemeente zal hebben te betalen voor uitgaven waarover haar oordeel niet gevraagd werd. Aan den anderen kant echter moet in het oog worden gehouden, dat het Rijk door zijne ambtenaren (Inspecteurs en accountants) een nauwlettend toezicht op de bestede gelden uitoefent en dat strenge voor schriften omtrent de naleving der wet bij de uitvoerings- voorschriften zijn gegeven. Het stelsel der wet brengt trouwens mee, dat eenheid in de contróle op de toepassing van hare bepalingen noodig is, wil zij aan haar doel beantwoorden. Bovendien is in de wet bepaald, dat de Rijkssubsidie slechts wordt verleend, indien en voor zoolang de Raad de oprichting en instandhouding der school noodig acht (een en ander behoudens goedkeuring van zoodanig besluit door den Minister), terwijl de gemeente het recht heeft zich door twee gedele geerden in het schoolbestuur te doen vertegenwoordigen en zich aldus medezeggenschap in het beheer kan verzekeren. Het boven bedoelde bezwaar is dan ook bij nader inzien niet zoo groot, als het op het eerste gezicht lijkt en wij stellen ons voor, dat eventueele bedenkingen tegen de begrooting of de rekening der schoolbesturen, van wege de gemeente ter kennis van den Minister gebracht, een gunstig gehoor zullen vinden. Wat de bijdragen van de buitengemeenten betreft, deze worden door die gemeenten rechtstreeks aan de gemeente van vestiging uitgekeerd (15 der netto kosten per leerling). Omtrent de berekening van die bijdragen en van de netto kosten worden nog nadere voorschriften van den Minister verwacht, evenals die voor de samenstelling der begrootingen en rekeningen van de onderwijsinstellingen. Naar aanleiding nu van de door de navolgende onderwijs instellingen ingediende adressen en van de daarbij overge legde begrootingen voor 1921, zullen de gemeentelijke subsidiën voor dat jaar thans, overeenkomstig de bepalingen der Nijver heidsonderwijs wet, voorloopig op de navolgende bedragen kunnen worden vastgesteld: Ambachtsschool (Dagschool) 28059.(30% der netto kosten ad ƒ93532.31). Ambachtsschool (Vakavondschool voor volwassenen) 1979.— (30% der netto kosten ad 6597.50). Vakschool voor Meisjes voor Leiden en Omstreken 11812. (30% der netto kosten ad 39375. R.-Kath. Vakschool voor Meisjes 11865.(30% der netto kosten ad 39550.—). Vakschool der Vereeniging tot bevordering van de opleiding van instrumentmakers 5204.(30% der netto kosten ad 17348.-). leekenschool van de afd. Leiden van den R.-Kath. Volksbond f 2258.(30% der netto kosten ad 7527.10). Aangezien op de begrooting voor 1921 voor de bovenge noemde onderwijsinrichtingen de subsidiën nog slechts zijn uitgetrokken op resp. 16065.1480.6250.2960. 2540.en 1350.—, zullen deze beoragen resp. met 11994.499.—, 5562.—, 8905, 2664.en ƒ908.—, d. i. in totaal met 30532.moeten worden verhoogd. De bijdragen der buitengemeenten in de kosten dezer vakscholen worden later in de begrooting gebracht, nadat de regelen omtrent de berekening dier bijdragen door den Minister zijn vastgesteld. Tevens is het ons voornemen, nadat de wijziging van art. 25 der wet ook door de le Kamer is aangenomen, aan de Provincie te verzoeken eene bijdrage in de kosten voor deze vakscholen aan de gemeente Leiden toe te kennen. Ook deze bijdrage zal, indien zij wordt verleend, later in de begrooting onder de ontvangsten worden opgenomen. Vermits van het Genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix de vereischte gegevens nog niet zijn ontvangen, zal de regeling van de subsidie dezer instelling later volgen. Resumeerende, geven wij Uwe Vergadering in overweging te besluiten 1*. de gemeentelijke subsidiën voor de na te noemen Onderwijsinrichtingen over 1921 voorloopig vast te stellen op de daarbij vermelde bedragen: Ambachtsschool (dagschool)28059. Ambachtsschool (vakavondschool voor volwassenen) 1979.— Vakschool voor Meisjes voor Leiden en Omstreken 11812. R.-Kath. Vakschool voor Meisjes11865. Vakschool der Vereeniging tot bevordering van de opleiding van instrumentmakers j 5204 Teekenschool van de afd. Leiden van den R. Kath. Volksbond. 2258. een en ander behoudens verrekening van het te veel of te weinig genotene, nadat de rekening en verantwoording dei- onderwijsinstelling over 1921 door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is goedgekeurd; 2°. tot vaststelling van de hierbij overgelegde begrootings- regeling, strekkende tot verhooging van volgn. 168 der begroo ting voor 1921 met 30532. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. NB. 378. Leiden, 10 November 1921. Bij nevensgaand adres verzocht het Bestuur der Ambacht school Uwe Vergadering terug te komen op Uw besluit dd. 8 Augustus 1.1. (lngek. Stukken No. 248), waarbij afwijzend werd beschikt op het door de vereeniging ingediend verzoek om een nadere verhooging van de gemeentelijke subsidie over 1920, zulks in verband met de door den Minister van Onder-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 6