223 Amaliastraat, Joan Willem Frisostraat en Gasstraat dezelfde namen te geven als de straten, waarvan zij het verlengde zijn. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 370. Leiden, 9 November 1921. Ingevolge artikel 11 der Woningwet, zooals deze gewijzigd werd bij de wet van 19 Februari 1921 S. 73, is de Raad van eene gemeente, die meer dan 20.000 inwoners telt, verplicht eene woningbeurs in te stellen, tenzij door de Kroon vrij stelling van deze verplichting wordt verleend. Hoewel het nut, dat eene woningbeurs, in het bijzonder voor de woningzoekenden, kan opleveren, door ons College niet wordt ontkend, meenen wij toch, dat vooralsnog de geldelijke offers, die met de stichting en in standhouding van eene dergelijke beurs voor de gemeente gepaard gaan, grooter zijn dan het belang, dat door die stichting en in stand houding zou worden gediend. Niet alleen zijn hier ter stede een drietal bekende verhuurkantoren gevestigd, alwaar woning zoekenden voldoende inlichtingen kunnen verkrijgen omtrent te huur of te koop staande woningen, doch bovendien is de woningnood nog steeds van dien aard, dat het slechts zeer sporadisch voorkomt, dat een woning te huur is. Onder deze omstandigheden en gelet op den financieelen toestand, die eischt dat de grootst mogelijke zuinigheid wordt betracht en men zich bij het doen van uitgaven tot de strikt noodzakelijke beperkt, meenen wij dan ook, dat er alleszins termen aanwezig zijn, om in navolging van verschillende andere gemeenten, wij noemen slechts Haarlem en Nijmegen, vrij stelling van de vorenbedoelde verplichting aan te vragen en niet in te gaan op het indertijd door de Federatie van Wo- ningbouwvereenigingen alhier ingediende verzoek om tot op richting van een gemeentelijke woningbeurs te besluiten. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging ons te machtigen tot H. M. de Koningin het verzoek te richten aan de gemeente Leiden vrijstelling te verleenen van de bij artikel 11 der Woningwet opgelegde verplichting tot het in stellen van eene woningbeurs. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 371. Leiden, 9 November 1921. Omtrent nevensgaand verzoek van de afdeeling Leiden van den Centralen Nederlandschen Ambtenaarsbond tot invoering van den 8-urigen arbeidsdag voor het verplegend personeel van de gestichten »Endegeest'', «Voorgeest'' en »Rhijngeest" is door ons het gevoelen ingewonnen van de Commissie van Beheer over die gestichten. Blijkens haar mede hierachter afgedrukt rapport meent de grootst mogelijke meerderheid der commissie er in het belang van de patiënten en in dat van de verplegenden zelf, alsmede met het oog op de fiuanciëele offers, ten sterkste op te moeten aandringen op het verzoek niet in te gaan. Ons College kan zich met het advies der commissie, om den in 1919 ingevoerden 9-urigen arbeidsdag (54-urigen arbeids week) niet andermaal te verkorten, volkomen vereenigen. Ook de arbeidswet 1919 heeft zich voor de verplegingsinrichtingen een regeling gedacht, waarbij de maximum-arbeidsduur niet wordt bepaald op 8 uur per dag (45 uur per week), doch op 10 uur per dag en 55 uur per week. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging aan het verzoek van adressante geen gevolg te geven. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 14 October 1921. Met terugzending van het in handen onzer Cómmissie ge steld verzoek van de afdeeling Leiden van den Centralen Nederlandschen Ambtenaarsbond tot invoering van den 8-urigen arbeidsdag voor het verplegend personeel aan de gestichten, hebben wij de eer Uw College het volgende mede te deelen. Alvorens op het betreflende verzoek zelf in te gaan, zij het ons geoorloofd Uw College een en ander mede te deelen over den gang van zaken in dit opzicht in Duitschland. Toen ook daar van buiten af de drang tot invoering van den 8-urigen dag voor het verplegend personeel in de gestichten zich deed gevoelen, kwam er een Direktoren-Conferenz bijeen, die het vraagstuk in onderzoek nam en daarover in eene vergadering van psychiaters (Juli 1919) bij monde van Dr. Kolb rapport uitbracht. Het oordeel luidde, dat, wanneer men zonder te letten op de gevaren en nadeelen voor de gestichten, de zieken en de verplegenden zelf, onder drang van buiten den 8-urigen arbeidsdag zou willen invoeren, het de plicht der Directeuren was erop te wijzen, dat deze instelling groot nadeel en vele gevaren met zich brengt voor den goeden gang van den ge neeskundigen dienst; met een 60-urige werkweek konden evenwel de meesten zich vereenigen. Dr. Kolb zelf noemde den 8-uren dag een utopie, die millioenen zal kosten en daardoor de krankzinnigenverpleging zal ontwrichten. Dr. Machior, die reeds eenige ervaring van den 8 urigen arbeidsdag had opgedaan en in wiens gesticht daartoe het 3-ploegenstelsel was ingevoerd, uitte zich in ongunstigen zin; de verplegenden hadden één vrijen dag en 6 vrije voor- of namiddagen in de week, zeker vrijen tijd genoeg voor menschen, die in de krachtigste periode des levens verkeeren. Hij noemde het 3-ploegenstelsel een ongeluk voor de zieken en een onding voor het personeel. De hierboven vermelde uitspraak der Directeuren verhin derde echter niet, dat, onder den druk van buiten, langza merhand in 26 gestichten (hoofdzakelijk openbare) de 8-urige arbeidsdag werd ingevoerd. In Mei 1920 werd daarop op de Jahresversammlung des deutschen Vereins für Psychiatrie door Dr. Falkenburg een referaat uitgebracht over de met die invoering verkregen resultaten, waarvan de slotsom luidde: »Die Forderung des Acbtstundentages wirdder Irrenphlege nicht gerecht: er erschwert die Phlege und Beobachtungder Kranken und gefiihrdet ihre sachgemasze Behandlung; den wirtschaftlichen Lasten, die er der Allgemeinheit auferlegt, stehen keine gleichwertigeri Vorteile für die Irrenphlege gege- nüber. Seine Einführung kann nicht befürwortet werden". Met deze conclusie kon de groote meerderheid der aan wezigen zich volkomen vereenigen. Keeren wij thans tot ons land terug, dan vinden wij den 8-urigen arbeidsdag geheel of gedeeltelijk ingevoerd in de beide provinciale gestichten van Noord-Holland en in het Stedelijk gesticht te Rotterdam. Voor zoover ons bekend, acht de meerderheid der leidende Nederlandsche psychiaters de invoering van den 8-urigen arbeidsdag evenzeer uit den booze; waar deze werd inge voerd, is rnen nog niet tevreden en verkeert men nog in het stadium der proefnemingen. In het verslag betreffende het Provinciaal Ziekenhuis nabij Santpoort over het jaar 1920 schrijft men onder meer, dat eene oplossing slechts mogelijk is door groote uitbreiding van het personeel en dus met zeer gröote vermeerdering van kosten. Verder staat er letterlijk het volgende: »Op het eerste gezicht staat iedereen verbluft over het enorm groote aantal verplegenden, dat noodig blijkt om den dienst in ons zieken huis op passende wijze te laten verloopen enz." Het was dan ook noodig sommige verblijven door de patiënten te doen ontruimen en in te richten voor de verplegenden. Alvorens nu nader op het verzoek van de afd. Leiden van den Centralen Nederlandschen Ambtenaarsbond in te gaan, zij het ons geoorloofd te wijzen op de nadeelen, die aan eene te groote beperking van den arbeidstijd in de gestichten ver bonden zijn en welke hier en elders reeds werden ondervonden. Deze zijn van te meer belang, omdat in het algemeen krank zinnigen niet voor zichzelf kunnen zorgen of over hunnen toestand berichten. De omstandigheid, dat een krankzinnigengesticht een continu bedrijf is van zeer onregelmatigen aard, in dien zin namelijk, dat het personeel continu, doch in zeer wisselende sterkte aanwezig moet zijn, heeft overal geleid tot invoering van het zoogenaamde ploegenstelsel, waarmede nog steeds wordt ge- experimenteerd. In Duitschland heeft men bijv. 4 ploegen: de eerste ploeg van 62 uur; de tweede van 128 uur; de derde van 2—10 uur en de vierde van 10—6 uur. Dit leidt tot veelvuldige wisseling van verplegend en contro leerend personeel, waarbij men tevens in strijd komt met het streven, hetgeen vooral bij de Christelijke gestichten in sterke mate bestaat, om ieder ziekenpaviljoen, met zijn personeel en de aan het hoofd daarvan staande vader en moeder, als een eenheid te beschouwen. Door de veelvuldige personeelswisseling loopt voorts de juiste uitvoering der geneeskundige voorschriften gevaar; door te veel op de opvolgers te steunen, worden toch meer malen die voorschriften niet of onvolledig uitgevoerd. Vooral voor de zwakkere naturen met weinig verantwoordelijksgevoel is de verleiding groot, de moeilijke of onaangename werk zaamheden voor hen, die na hen komen, over te laten, natuurlijk ten nadeele der zieken. De verplegenden komen daar door onverschilliger tegenover de patiënten te staan en leeren hen onvoldoende kennen, hetgeen aan den omgang en de behandeling niet bevorderlijk is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 3