232 Leiden, 2 April 1921. Ingevolge Uw verzoek d.d. 25 Maart j.l. Nr. 16/71 hebben wij de eer het volgende op te merken. In overeenstemming met de bedoeling van de Gemeentewet zegt art. 35 van het reglement van orde voor den Gemeente raad, dat elk lid over de onderwerpen die aan den Raad ter beslissing worden aangeboden zijn stem uitbrengt met »vóór" of stegen". De heer van Eek wil door de door hem voorgestelde wijziging het mogelijk maken dat ook sblanco" kan worden gestemd. sBlanco" stemmen kan alleen worden opgevat als een weigering om zijn stem uit te brengen om welke reden dan ook en het is dus taalkundig reeds onjuist om te lezen: sleder lid brengt zijn stem uitblanco". Wil men sblanco" stemmen mogelijk maken, dan zal dus naar eene andere redactie gezocht moeten worden. Het is echter naar ons oordeel de redelijke en wettelijke plicht van elk raadslid om zich over de zaken die aan de orde zijn een oordeel te vormen en in zijn stem positief zijn meening daarover te uiten. Het gebruik om bij schriftelijke stemming sblanco" te stemmen vindt geen steun in de Gemeentewet; omdat echter bij schriftelijke stemming achteraf eerst geconstateerd kan worden of alle briefjes behoorlijk zijn ingevuld, is in het reglement van orde de bepaling op zijn plaats sniet of niet sbehoorlijk ingevulde stembriefjes worden ter bepaling der smeerderheid afgetrokken van het getal der tegenwoordige sleden". Door het voorstel van den heer v. Eek aan te nemen zou het sblanco" stemmen echter als een wettige wijze van stem uitbrengen worden erkend; dit nu zou tot ongerijmde conse- quentiën leiden; immers indien bij de beslissing over een of ander voorstel alle raadsleden van een toegekend recht om sblanco" te stemmen gebruik maakten, zou zulk een voorstel noch aangenomen, noch verworpen zijn, de stemmen zouden niet hebben gestaakt, de vergadering zou niet onvoltallig zijn geworden, zoodat men ten opzichte van zulk een voorstel in een impasse zou geraken waarvoor geen uitweg is. Wij adviseeren derhalve om den Kaad voor te stellen dit voorstel tot wijziging van art. 35 van het reglement van orde niet aan te nemen. De minderheid, die zich met dit advies niet vereenigen kan, zet haar standpunt uiteen in de hierbij gevoegde nota. De Commissie voor de huish. verordeningen J. de Lange, Voorzitter. K. Sijtsma. D. A. van Eck. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. Nota der Minderheid. Vooral een reglement van orde mag alleen redelijke bepa lingen bevatten, omdat, indien het bepalingen bevat, die in sommige omstandigheden niet voor uitvoering vatbaar zijn, het reglement niet medewerkt tot het bewaren, doch tot het verstoren der orde. Evenals bij stemming over personen, kunnen er zeer geldige redenen zijnj waarom een raadslid zich bij het stemmen over zaken wenscht te onthouden van het uitbrengen van zijn stem. Hij kan b.v. in strijd met de meening van zijn mede leden voor oordeel zijn, dat een zaak nog niet rijp is voor beslissing en dus noch de verantwoordelijkheid voor aan vaarding, noch voor verwerping van het betreffend voorstel willen dragen. Buiten de publieke lichamen is blanco-stemmen vrij algemeen toegelaten en dit heeft, voorzoover mij bekend is, niet tot moeilijkheden geleid. Natuurlijk zal elk raadslid van het recht om blanco te stemmen, een zeer spaarzaam gebruik maken. Deed hij anders, de openbare meening zou hem spoedig brandmerken als een nietswaardige. Een moreele drang tot deelneming aan de stemming blijft ook bij de toekenning van^het recht om blanco te stemmen bestaan. Door zich te verwijderen uit de raadszaal geeft een raads lid te kennen, dat hij iets ongeoorloofds deed. Ik acht dit dus geen oplossing van de moeilijkheid, waartoe het verbod om blanco te stemmen, kan leiden. De spraakmakende gemeente kent naast het voor en tegen ook het blanco-stemmen en daarvoor moet m. i. elke wetgever, en dus ook de plaatselijke zich buigen. Het geval, dat de meerderheid der commissie onderstelt, dat alle leden door blanco te stemmen het gemeentebestuur in een impasse brengen, omdat het betreffend voorstel dan noch is aangenomen noch verworpen, zal zich in de praktijk wel nagenoeg nooit voordoen. Bij een voorstel hoort nu een maal een voorsteller en deze zal dan toch wel voorstemmen. Is de voorsteller de burgemeester en willen alle raadsleden niet aan de stemming deelnemen, dan is het toch zeker geen ramp, dat een dergelijk voorstel verongelukt. In de praktijk zal dan wel worden verondersteld, dat een dergelijk voorstel niet is aangenomen. Trouwens met ongerijmde gevallen op den voorgrond te brengen is het mogelijk elke wets- of reglementsbepaling te bestrijden. Het normale geval is, dat alle leden voor of tegen stemmen en dat zal evenzeer gebeuren als blanco-stemmen is toegelaten. Het is echter verstandig, juist in het belang der orde, dat rekening wordt gehouden met het feit, dat ernstige redenen een lid kunnen noodzaken blanco te stemmen. D. A. van Eck. Leiden, 2 April 1921. Nn. 389. Leiden, 15 November 1921. In Uwe Vergadering van 10 Mei 1917 (Ingek. Stukken No. 100) werd ons College gemachtigd met Prof. Dr. D. A. de Jong een overeenkomst aan te gaan betreffende het ver richten van bacteriologische en serologische onderzoekingen. Tegen betaling van een bedrag van 1000.zouden dergelijke onderzoekingen tot een maximum van 350 per jaar in opdracht van ons College voor geneeskundigen in de gemeente Leiden of daarbuiten, echter alleen voorzoover het ziekte gevallen in onze gemeente betrof, worden verricht en het voor de te verzamelen ziektestof noodige materiaal aan die geneeskundigen desverlangd worden verschaft, terwijl voor elk onderzoek, dat boven het getal van 350 werd verlangd, een bedrag van 3.verschuldigd zou zijn. Blijkens zijn hierachter afgedrukt schrijven acht Prof. de Jong op grond van een vierjarige praktijk de voor de zoo- evengenoemde onderzoekingen in rekening gebrachte bedragen geen voldoende tegemoetkoming voor den daaraan verbonden arbeid en de verschaffing van hulpmiddelen en dit te minder, nu in den laatsten tijd ten behoeve van den goeden uitslag van onderzoekingen meermalen deskundig personeel ter be schikking van den Directeur van den Gemeentelijken Genees kundigen Dienst moest worden gesteld. Hij verzoekt mitsdien de overeenkomst met ingang van 1 Januari 1922 te wijzigen in den in het schrijven aangegeven geest. De Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen Dienst en de Commissie voor dien Dienst sluit zich vol komen bij diens advies aan acht het gewenscht de. over eenkomst te doen voortduren. In de jaren 1917, 1918, 1919 en 192Ü hadden resp. 1773, 1817, 469 en 459 onderzoekingen plaats tegen betaling van resp. 2050.2050..ƒ1357. en 1327.niettegenstaande volgens de overeenkomst in 1917 een bedrag van 5269.en in 1918 van ƒ5401.aan de gemeente in rekening gebracht had kunnen worden. Het aantal onderzoekingen is sedert 1919 afgenomen, omdat de schoolartsen sindsdien niet meer alle kinderen in eene klasse, waarin zich een geval van diphterie heeft voorgedaan, onderzoeken, doch alleen die kinderen, welke in de onmiddel lijke nabijheid van den patient gezeten zijn. Verhooging van de vergoeding vindt de Directeur alleszins billijk. Weliswaar zijn de meeste onderzoekingen zeer een voudig, doch dit neemt niet weg, dat het laboratorium steeds volledig geoutilleerd moet zijn. Bovendien zijn zoowel de sala rissen en loonen, als de chemicaliën en andere benoodigd- heden (o. a. gas en electriciteit) sedert 1917 belangrijk in prijs gestegen, terwijl de Directeur ook meer dan vroeger beslag legt op de deskundige hulpkrachten ten behoeve van de be strijding der besmettelijke ziekten. De Directeur kan zich dan ook met de door Prof. de Jong gewenschte verandering in het contract volkomen vereenigen, mits slechts tevens bepaald wordt, dat de vergoeding per jaar nimmer meer dan 3000.-*- zal bedragen. Ons College heeft tegen eene wijziging der overeenkomst in dien zin evenmin bezwaar en wij geven U mitsdien in overweging ons te machtigen de met Prof. Dr. D. A. de Jong gesloten overeenkomst in dien zin te wijzigen dat vanaf 1 Januari 1922 de vergoeding wordt verhoogd tot 2000. per jaar, voor een maximum aantal te verrichten onderzoe kingen van 400, terwijl voor elk onderzoek, dat boven dat getal wordt verlangd, een bedrag van 5.verschuldigd zal zijn, evenwel met dien verstande, dat de vergoeding per jaar nimmer meer dan 3000.— zal bedragen en dat tevens in de daartoe aanleiding gevende gevallen ten behoeve van het verzamelen van ziektestof, deskundig personeel ter be schikking van den Directeur van den Gemeentelijken Ge neeskundigen Dienst wordt gesteld. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 12