231
auto-spuit zou dus zeer moeilijk zijn en met zeer groote
voorzichtigheid moeten geschieden, terwijl toch voor eene
auto-spuit, die zich met groote snelheid moet kunnen voort
bewegen, een ruime en gemakkelijke toegang een hoofdver-
eischte is. liet in- en uitbrengen van een 9 M. lange auto
ladder zou zelfs geheel onuitvoerbaar zijn. Ook de ligging
der Bethlehemskerk is minder gunstig, in het bijzonder met
'toog op de nabijheid der drukke veemarkt, alwaar langzaam
gereden zou moeten worden. Tenslotte worden de kosten
van inrichting der Bethlehemskerk eer meer, dan minder
hoog geraamd dan die betreffende het gebouw aan de
Garenmarkt.
Op grond van een en ander zien wij ons derhalve genood
zaakt ons voorstel van 20 September 1921 (Ingek. Stukken
n°. 314) onveranderd te handhaven.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 8 November 1921.
Naar aanleiding van het in onze handen gestelde, hierbij
weder teruggaande, voorstel van het raadslid M. Dnbbeldeman,
waarin Uw College wordt verzocht te onderzoeken, of de nieuwe
aangekochte autospuit in de garage van de Stedelijke Licht
fabrieken kan worden ondergebracht, hebben wij de eer U
het volgende te berichten.
Het zoogenaamde garagegebouw der Fabrieken is in twee
gedeelten gesplitst, waarvan het eene gedeelte als eigenlijke
garage dienst doet en geheel bezet is en waarvan het andere
ten deele dient als werkplaats, ten deele als opslagplaats,
welk laatste gedeelte voorbestemd is om eveneens tot werk
plaats te worden ingericht. In verband met het ontbreken
van een goede, ruime, centrale werkplaats kan die'ruimte
dan ook niet worden gemist. Wel zou het, naar ons gebleken
is, mogelijk zijn om tijdelijk, bijvoorbeeld gedurende eenige
maanden, in de garage een ruimte beschikbaar te stellen voor
het bewaren der autospuit; niet echter tevens van den ladder
wagen, aangezien de afmetingen van dit voertuig zoodanig
zijn, dat plaatsing in de garage onmogelijk is.
De door ons bedoelde ruimte zou dan evenwel slechts het
karakter kunnen dragen van bergplaats, want voor het ge
bruiken van de brandspuit volgens hare bestemming is zij
ten eenenmale ongeschikt.
Het in- en uitrijden van het terrein der Lichtfabrieken
brengt toch wegens de geringe breedte van de Langegracht
vele moeilijkheden en een niet te onderschatten gevaar mede.
Zelfs voor de vrachtauto der Fabrieken wordt hier al buiten
gewone omzichtigheid in het besturen vereischt ten einde
ongelukken, o.a. het in de gracht rijden, te voorkomen. Het
is duidelijk, dat de kans op ongevallen bij het uitrijden van
de automobielbrandspuit, hetgeen meestal in oogenblikken van
agitatie of althans van haast zal plaats hebben, nog aanmer
kelijk grooter is. Het onderbrengen van de brandspuit in de
garage der Stedelijke Fabrieken zou verder nog de ook naar
onze meening gewichtige bezwaren medebrengen, dat ver
schillende bruggen in de omgeving dier Fabrieken met de
autospuit niet gepasseerd kunnen worden, dat met name de
hoek bij de Mare gevaarlijk is en dat de spuit te ver van
het centrum der stad verwijderd is. Behalve om deze redenen
is de uitvoering van het hier besproken plan niet raadzaam,
omdat ons gebleken is, dat de vaste brandwachts allen in de
omgeving der Garenmarkt wonen en er geen gelegenheid is
om die te doen verhuizen, terwijl vereischt wordt, dat zij in
de nabijheid van het brandbluschmateriaal wonen; dat het
niet mogelijk is, geoefend personeel der Lichtfabrieken voor
de bediening der spuit beschikbaar te stellen, en dat het uit
gesloten is, om aan het door den Commandant der Brandweer
ter beschikking gestelde personeel op het terrein der Fabrieken
onderdak te geven. Het overbrengen van personeel en werk
zaamheden, tot de brandweer behoorende, naar de Licht
fabrieken, zou trouwens, naar wij vreezen, een bron van
voortdurende onaangenaamheden opleveren.
Hoezeer ook wij het betreuren, dat aan de uitvoering van
het denkbeeld van den heer Dubbeldeman, dat uitzicht op
een aanzienlijke besparing van kosten opende, overwegende
bezwaren in den weg staan, moeten wij U mitsdien mede-
deelen, dat diens plan door ons onuitvoerbaar wordt geacht,
wil men althans dat de autospuit het nut afwerpt, dat van
haar verwacht en haar dus niet zoodanig plaatsen, dat het
doel waartoe zij werd aangekocht, niet bereikt kan worden.
Commissarissen der Stedelijke Fabrieken
van Gas en Electriciteit,
J. de Lange, Voorzitter.
E. Schotman, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Leiden, 8 10 1921.
Ondergeteekende stelt den Raad voor, alvorens zijn goed
keuring te hechten aan het voorstel van B. en W. in zake
het inrichten van een garage met toebehooreri in het perceel
Garenmarkt n°. 6 (zie Ingekomen Stuk 314), B. en W. te
verzoeken een uitgebreid onderzoek in te stellen, of datgene
wat men noodig heeft niet te vinden is in de garage en op
het terrein van de Lichtfabrieken.
Uw medelid,
M. Dubbeldeman.
N°. 388. Leiden, 14 November 1921.
Omtrent het indertijd door Uw medelid, Dr. D. A. van
Eek, ingediende voorstel, luidende:
«Ondergeteekende stelt voor art. 35 van het reglement
van orde voor de vergaderingen van den raad aldus te
wijzigen:
In het eerste lid worden de woorden y>voor of tegen'''' ver
anderd in y>voor, tegen of blanco".
Aan het artikel wordt een tweede lid toegevoegd aldus
luidende:
Blanco-stemmen worden bij het bepalen der meerderheid
niet medegerekend"
is door ons College het gevoelen ingewonnen van de Com
missie voor de Huishoudelijke Verordeningen.
Blijkens haar hierachter afgedrukt advies en de daarbij
behoorende nota heerscht bij haar geen eenstemmigheid. De
meerderheid geeft in overweging het voorstel niet aan te
nemen, terwijl de minderheid, gevormd door den voorsteller
zelf, tot aanneming adviseert.
Ons College sluit zich aan bij de opinie der meerderheid.
Met haar zouden wij het verkeerd achten in het Reglement
van Orde het recht van blanco stemmen te erkennen en het
blanco stemmen daardoor in de hand te werken. De deel
neming aan de beraadslagingen en stemmingen is in die
mate ingeweven in het mandaat, dat het raadslid ontvangt,
dat het bij den wetgever zelfs niet opkwam om de onthou
ding te onderstellen, gelijk Prof. Dr. J. Oppenheim terecht
in zijn bekend standaardwerk over het Gemeenterecht opmerkt.
Bij schriftelijke stemmingen kan men, wegens gemis aan
controle, het blanco stemmen niet tegengaan. Doch daar heeft
Uwe Vergadering de bezwaren, aan het blanco stemmen ver
bonden, zooveel mogelijk trachten te ondervangen, door in
artikel 44 van het Reglement van Orde te bepalen, dat een
stemming nietig is, indien het getal behoorlijk ingevulde
briefjes niet grooter is dan de helft der tegenwoordige leden,
d.w.z. meer dan de helft der tegenwoordige leden moet daad
werkelijk aan de stemming hebben deelgenomen en hunne
meening kenbaar gemaakt hebben.
Bij stemming over zaken is eene dergelijke regeling niet
mogelijk. Men zou slechts kunnen bepalen, gelijk trouwens
de heer van Eek ook voorstelt, dat de blanco-stemmen hoe
groot ook in aantal niet medetellen. Dientengevolge zou
dan echter een voorstel met slechts enkele stemmen vóór
kunnen worden aangenomen. En dat zonder strijd met de
wet. Immers, meer dan de helft der leden kunnen in dat
geval tegenwoordig zijn; de Raad is dan ingevolge artikel 48
der Gemeentewet beschlussfahig en het besluit is overeen
komstig artikel 50 der Gemeentewet door de volstrekte meer
derheid der stemmende leden opgemaakt.
Een ieder zal moeten toegeven, dat het al zeer zonderling
en in hooge mate verkeerd zou zijn, indien op een dergelijke
wijze besluiten zouden kunnen worden genomen, waarbij
slechts enkele leden hun meening hadden kenbaar gemaakt.
En toch zou dit zich kunnen voordoen bij aanneming van het
voorstel van den heer van Eek.
Bovendien zien wij niet in. wat er tegen is, dat iemand,
die een enkele maal werkelijk bezwaar heeft, om hetzij vóór"
betzij «tegen" te stemmen, zich overeenkomstig de bestaande
praktijk in dat geval even verwijdert. Dat een raadslid daar
door te kennen zou geven iets ongeoorloofds te doen, gelijk
in de nota der minderheid wordt gezegd, kunnen wij evenmin
toegeven. Waarom toch zou een raadslid wèl iets ongeoorloofds
doen, als hij even weggaat, doch me*: als hij blanco stemt?
Overeenkomstig het gevoelen van de meerderheid der Com
missie voor de Huishoudelijke Verordeningen geven wij Uwe
Vergadering dan ook in overweging het voorstel van den heer
van Eek tot wijziging van artikel 35 van het Reglement van
Orde voor de vergaderingen van den Raad der gemeente
Leiden niet aan te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.