230
Moet derhalve van het denkbeeld, om een gedeelte van het
terrein benoorden den Maresingel tot kinderspeelterrein in te
richten, reeds om de hooge kosten worden afgezien, dit neemt
niet weg, dat door ons College, mede in verband met de in
Uwe Vergadering van 10 October in onze handen gestelde
motie van Mevrouw van Itallievan Embden en den heer
Sijtsma, alsnog is nagegaan, of niet op andere wijze zonder
groote kosten een kinderspeelterrein is te verkrijgen. En hoewel
dit onderzoek nog niet is afgeloopen, kunnen wij U toch
reeds mededeelen, dat door ons overwogen wordt, in hoeverre
een ten behoeve van de leerlingen van de Hoogere Burger
school voor Jongens en van het Gymnasium op het Raamiand
aan te leggen speelterrein, waaromtrent U, naar wij vertrouwen,
binnenkort een voorstel zal bereiken, tevens als kinderspeelter
rein kan worden gebezigd. Vermits evenwel de uitvoerbaarheid
van dit denkbeeld nog nader moet worden onderzocht, meenen
wij er thans niet verder op te moeten ingaan.
Doch hoe ook het resultaat van dit onderzoek moge zijn,
van het aanleggen van een kinderspeelterrein op een gedeelte
van het terrein benoorden den Maresingel kan op grond van
het boven medegedeelde, o. i. geen sprake zijn.
Wij geven U derhalve in overweging tot verhuring van dit
terrein overeenkomstig ons voorstel, opgenomen onder n°. 354
der Ingekomen Stukken, over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N#. 386. Leiden, 14 November 1921.
Met betrekking tot nevensgaand adres van den concierge
aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes I. J. Huygens zij
het ons vergund het volgende op te merken.
Ingevolge het bepaalde in artikel 25 j° artikel 32 der
Weduwenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913 is een
mannelijk gemeenteambtenaar, die niet gehuwd is en geen
kinderen beueden den leeftijd van achttien jaren heeft, wanneer
hij zijn zestigste levensjaar is ingetreden, geen bijdragen voor
weduwe- of weezenpensioen meer verschuldigd.
Mitsdien behoefde Huygens, die op 16 November 1918 in
dit geval verkeerde, vanaf dien datum geen bijdragen voor
weduwe- en weezenpensioen meer te betalen, zoodat ten
onrechte de inhouding vanaf dien datum heeft plaats gehad.
Dit is echter een gevolg geweest van de omstandigheid,
dat Huygens geen mededeeling van het overlijden van zijn
vrouw heeft gedaan, hetgeen kan worden verklaard door de
omstandigheid, dat zijn vrouw in den Helder is gestorven.
Ook van zijn hertrouwen is geen bericht ingekomen, ver
moedelijk doordat dit huwelijk is voltrokken in Zoutelande.
De mededeeling van Huygens, dat door hem van het over
lijden en van het huwelijk ten Raadbuize op de Rekenkamer
is kennis gegeven, is niet juist.
Eerst eind April 1921 ontdekte een der ambtenaren, die
toevallig met de familieomstandigheden van Huygens bekend
was, dat zijn sociale staat bij de pensioensadministratie niet
in overeenstemming was met de werkelijkheid. Onmiddellijk
is toen de inhouding van pensioensbijdragen geëindigd en
Huygens in staat gesteld de ten onrechte betaalde pensioens
bijdragen terug te ontvangen.
Uit een en ander volgt, dat Huygens volstrekt niet is
benadeeld door een fout van de gemeentelijke administratie,
doch door zijn eigen verzuim. Bovendien had hij zich bij zijn
hertrouwen kunnen laten inlichten omtrent eventueele pen
sioenrechten voor zijn vrouw, waartoe op de Rekenkamer
altijd voldoende gelegenheid is.
Wij geven U derhalve in overweging afwijzend op het ver
zoek te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, vier en twintig Mei 1900twintig.x)
Aan
den Raad der Gemeente Leiden geeft met verschuldigden
eerbied te kennen
Huygens (Izaac Johannus), Concierge aan de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes te Leiden,
dat hij op 16 November 1859 is geboren,
dat zijn eerste vrouw op 9 April 1918 is overleden, waarna
hij op 1 Augustus 1919 is hertrouwd, van welk overlijden
en van welk huwelijk door hem ten Raadhuize op de Reken
kamer is kennisgegeven;
dat hij onbekend met de verschillende bepalingen der
geldende pensioenregeling en in dit geval in het bijzonder
met artikel 18 vijfde lid van die regeling is doorgegaan
met de betaling van bijdragen aan het pensioenfonds voor
weduwen en weezen, waartoe de bedragen bij de uitbetaling
van zijn salaris daarvan zijn afgehouden en derhalve door de
gemeente aanvaard zijn;
dat hij nooit aan zijn verplichting te betalen heeft getwijfeld
daar hij vertrouwde dat de met de uitvoering der betreffende
verordening belaste ambtenaren van hem geen bijdragen
zouden vorderen, indien dat volgens de bestaande bepalingen
niet noodzakelijk was, tengevolge waarvan hij andere maat
regelen van zorg voor een eventueel door hem na te laten
weduwe heeft verzuimd;
dat hij echter op 20 April 1921, dus bijna twee jaar en
een half jaar nadat voor hem de verplichting tot het betalen
vau premie had opgehouden te bestaan op het Raadhuis is
geroepen, waar hem is medegedeeld dat de door hem in strijd
met het vijfde lid van art. 18 gestorte bijdragen wederom te
zijner beschikking zouden worden gesteld op grond van het
bepaalde in het vierde lid van artikel 19;
dat hij zich hierdoor ten zeerste voelt benadeeld, daar op
zijn leeftijd de kosten eener levensverzekering met het jaar
aanzienlijk stijgen en hij derhalve door de teruggave der
gestorte bijdragen niet geheel wordt schadeloos gesteld;
dat hij weliswaar moet erkennen dat hij niet geheel vrij
uitgaat, daar hij van de bepalingen der betrokken verordening
op de hoogte had kunnen zijn, maar dat uit den aard der
zaak d >or iemand van zijn ontwikkeling vertrouwd wordt dat
de verordeningen door de daarmede belaste ambtenaren goed
zullen worden toegepast;
dat bovendien de hardheid der toepassing van bedoelde
maatregel nog wordt versterkt door het feit dat de pensioenen
juist een week nadat hem de bovenvermelde mededeeling
gewerd premievrij zijn gemaakt;
dat hij derhalve in het bovenstaande aanleiding vindt Uwen
raad te verzoeken bij wijze van uitzondering te bepalen dat
indien hij zijn tegenwoordige vrouw als weduwe mocht
achterlaten deze alsnog in het genot van weduwe-pensioen
zal worden gesteld
tot welk verzoek hij vrijheid vindt in de dubbele over
weging dat het door hem geleden nadeel door teruggave der
ten onrechte gestorte bijdragen niet geheel wordt gebeterd,
daar hij ware dit geld vroeger te zijner beschikking ge
weest op gunstiger voorwaarden een levensverzekering
voor zijn vrouw 'had kunnen sluiten, terwijl
toch ook een deel der schuld van het hem toegebrachte
nadeel voor rekening van de gemeente immers van de
met de uitvoering der pensioenverordening belaste ambte
naren moet worden gebracht;
dat hij ten slotte voor het geval dat Uwe Raad, in
beginsel tot toestaan van zijn verzoek geneigd, mocht aarzelen,
uit vrees daarmede een praecedent te scheppen, daarin te
treden de vrijheid neemt er de aandacht op te vestigen
dat zelden het maken van een fout voor een belanghebbende
zoo verstrekkende gevolgen zal hebben, waarbij nog komt
dat fouten als deze bij het premievrije pensioen uit den aard
der zaak niet kunnen voortkomen.
't Welk doende enz.
I. J. Huijgens.
N°. 387. Leiden, 14 November 1921.
In Uwe Vergadering van 10 October j.l. werd ons voorstel,
opgenomen onder no. 314 der Ingekomen Stukken, om een
bedrag van 10.000.te onzer beschikking te stellen voor
het inrichten van het benedengedeelte van het perceel Garen-
markt no. 6 tot remise voor de auto-spuit en het uitvoeren
van de daarmede samenhangende werkzaamheden aangehouden
teneinde, ingevolge een door den heer Dubbeldeman ingediend
voorstel, na te gaan, of de auto-spuit niet zou kunnen worden
ondergebracht in de garage en op het terrein der Lichtfabrieken.
Tevens zou dan worden onderzocht, of de voormalige Bethlehems-
kerk niet tot bergplaats voor de auto-spuit zou kunnen worden
ingericht.
Als resultaat van Jiet nader ingesteld onderzoek kunnen wij
U mededeelen, dat, zooals in het hierachter afgedrukt rapport
van Commissarissen der Lichtfabrieken ten duidelijkste wordt
uiteengezet, het denkbeeld, om de spuit in de garage van de
Lichtfabrieken onder te brengen onuitvoerbaar moet worden
geacht, wil men althans dat de auto-spuit het nut afwerpt,
dat men van haar verwacht en haar dus niet zoodanig plaatsen,
dat het doel, waartoe zij werd aangekocht, niet kan worden
bereikt.
Plaatsing van de spuit in de voormalige Bethlehemskerk
moeten wij U met de Commissie van Fabricage eveneens
ontraden. De straat vóór den ingang van het kerkgebouw is
slechts 6 M. breed; het in- en uitrijden met de 7 M. lange
Bedoeld is 1921.