MAANDAG 19 SEPTEMBER 1921.
347
houders de zaak goed kunnen regelen. Ik trek dus op forma
listische gronden mijn motie in.
De heer van Eck. M. d. V. Het spreekt vanzelf dat Burge
meester en Wethouders, wanneer zij deze zaak uitvoeren
zooals zij zelf nuttig oordeelen of wanneer zij rekening houden
met de wenschen van den Raad en naar ik hoop die zaak
eenigszins anders uitvoeren, in elk geval zullen letten op de
belangen van den dienst of het bedrijf. Daarvan gaan wij
natuurlijk bij al deze moties uit. Er wordt in gesproken van
»zoo mogelijk". De zaak zal natuurlijk geregeld moeten worden.
De Katholieken willen dezen dag vrij, de sociaal-democraten
een anderen dag; er zal dus vooraf overleg moeten gepleegd
worden en de zaak zal behoorlijk in orde gemaakt moeten
worden. Dat moeten wij veronderstellen en ik heb dan ook
het vertrouwen dat Burgemeester en Wethouders het zullen
regelen zooals het in het belang van den dienst of het bedrijf
gewenscht is.
De heer Wilmer maakt zich zeer gemakkelijk af van de
bezwaren, die ik geopperd heb.
Hij zegt: het is een algemeene feestdag, zoo denkt men er alge
meen over. Wie er dus anders over denkt, behoort zeker niet tot
die algemeenheid. Maar de heer Wilmer kent dan niet onzen
kring. Er mag misschien een enkele zijn, die op 3 October
eens gaat kijken ook de heer Wilmer zal wel eens naar
een Mei-optocht kijken, ook al gaat die van andersgezinden
uit, daaruit mag men niet opmaken, dat dit feest van
onzentwege van harte medegevierd wordt. Het spreekt van
zelf, als er feestelijkheden plaats hebben, dan loopt de bevol
king uit en dan kijkt men allicht. Gisteren hebben wij ge
demonstreerd te Gouda; de geheele gemeente stond met
belangstelling te kijken; maar daaruit mag men nog niet
opmaken, dat Gouda geheel sociaal-democratisch geworden is.
Ik moet opkomen hiertegen, dat men veronderstelt dat, omdat
men de meerderheid heeft, anderen geene meening hebben.
Ik kan zeggen, dat in onzen kring voor de viering van den
3den October niets gevoeld wordt. Maar het neemt niet weg,
dat ik op dien grond den arbeiders niet het verkregen recht
van een dag vrijaf zou willen ontnemen. Ik zal mij er niet
tégen verklaren, dat Burgemeester en Wethouders aan het
gemeentepersoneel op dien dag vrij geven; maar als men
eenmaal daarmede begint en op grond van de wenschelijkheid
om aan een feest deel te nemen aan de menschen op dien
dag vrij geeft voor dat doel, dan komt naar voren het ver
langen van andere menschen, om vrij te hebben voor een
ander feest.
Ik ben het geheel eens met den heer üostdam en begrijp
goed, dat een oprecht Katholiek op zijne Katholieke feestdagen
vrij wil hebben: ik zou het zeer natuurlijk vinden als aan
dien wensch voldaan werd.
Nu lijkt het mij zeer zwak van den heer Oostdam om
direct op grond van formalistische bezwaren zijn voorstel terug
te nemen. Men wordt ten slotte begraven onder de formaliteiten.
Intusschen, nu ik het sub-amendement heb overgenomen, is
het formeel bezwaar ondervangen.
Mijne motie luidt dus nu: »De Raad acht het gewenscht,
dat het gemeentepersoneel op 1 Mei, op 3 October of op
één der Katholieke feestdagen naar verkiezing, zoo mogelijk
een vrijen dag bekomt met dien verstande dat elk lid van
het gemeentepersoneel slechts de keuze krijgt van of op 1 Mei
öf op 3 October of op één der Katholieke feestdagen vrijaf
te nemen."
Nu heb ik gehoord, dat het vrijgeven behoort tot de taak
van Burgemeester en Wethouders en dat zij met een Raads
besluit niets te maken hebben. Ik moet daartegen opkomen.
Dit is in strijd met den democratischen geest van dezen tijd.
Het is niet in strijd met de wet of met een verordening, dat
Burgemeester en Wethouders, wanneer het niet bindend in
de gemeentelijke verordening staat, rekening houden met de
wenschen van den Raad. Men kan zeggen: wij willen het
niet; men kan niet zeggen: de wet verbiedt het.
Ik kan er inkomen, dat men zegt: wij willen het niet;
maar er is geen wet en geen verordening, die hun belet
rekening te houden met de wenschen van den Raad, en nu
lijkt het mij toe, dat in dezen democratischen tijd heel
Nederland noemt zich immers democratisch een uitvoerend
college als Burgemeester en Wethouders rekening moet
houden met de wenschen van degenen, die hen op die plaats
hebben gebracht. Burgemeester en Wethouders kunnen zeggen,
omdat het hun niet geboden is met de wenschen van den
Raad rekening te houden: »gij betreedt een terrein, dat,het
uwe niet is, en wij storen ons niet aan u", maar dat prikkelt
de stemming onnoodig. Als Burgemeester en Wethouders
geen gewichtige bezwaren hebben, acht ik het zeer gewenscht
in het belang van de goede verstandhouding, dat zij zich
zooveel mogelijk richten naar de verlangens van den Raad.
Mijnheer de Voorzitter! Ik zou u beleefd willen vragen of
ik mijn origineele motie mag terug hebben, opdat ik haar kan
wijzigen in den geest van het voorstel van den heer üostdam.
De heer Oostdam. M. d. V. Mag ik, terwijl de heer van
Eck zijn motie wijzigt in den geest als ik dat gaarne zou
wenschen, nog iets zeggen? Ik ben er tegen om minderheden
te onderdrukken. Als de Katholieken altijd hadden mogen
ondervinden, dat zulks niet geschiedde, was het hun beter
gegaan en nu wil ik niet meedoen aan de tactiek, welke
vroeger weieens is gevolgd. Nu er sociaal-democraten zijn,
die 1 Mei als een feestdag vieren, wil ik ten opzichte van
hen hetzelfde toepassen als eventueel in toepassing zou kun
nen worden gebracht op feestdagen van andere partijen.
Laten wij eenige vrijheid van beweging hebben en eenige
ruimte van blik toonen te bezitten.
Nu de motie van den heer van Eck in mijn geest wordt
gewijzigd, zal ik er mijn stem aan geven.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik was niet van plan over
deze motie nog het woord te voeren, omdat ik zeker dacht,
dat zij toch zou worden verworpen, maar nu de heer Oostdam
heeft verklaard zijn stem vóór de motie te zullen uitbrengen
en hij allicht in den Raad ook zijn aanhangers heelt, ben ik
van die verwerping niet meer zoo heel zeker. De heer Oostdam
heeft zelf een zeer voornaam bezwaar tegen de motie aange
voerd hij heeft namelijk niets meer of minder dan de onuit
voerbaarheid van hetgeen daarin staat, aangetoond door het
geval te stellen, dat een sociaal-democraat of een katholiek
zich op 3 October komt aanmelden om te werken, omdat hij
liever op een anderen dag vrijaf heeft. Dan moet, zooals de
heer Oostdam terecht opmerkte, zoo'n werkman toch op 3
October vrij gegeven worden, want er is voor hem gewoon
geen werk. Hoe kan nu de heer Oostdam wenschen een motie
aangenomen te zien, die practisch onuitvoerbaar is? Ik hoop,
dat de Raad de motie zal verwerpen, ook om deze reden, dat
er een groot verschil bestaat tusschen een nationalen feestdag
als 3 October en de andere hier genoemde dagen. Ik zal hierop
niet verder ingaan, ik wilde alleen op dat groote verschil
even de aandacht vestigen.
De Voorzitter. De heer van Eck heeft zijn motie ge
wijzigd, zoodat die thans luidt:
»De Raad acht het gewenscht, dat het gemeentepersoneel
op 1 Mei, op 3 October of op een der Katholieke feestdagen
naar verkiezing zoo mogelijk een vrijen dag bekomt, met
dien verstande, dat elk lid van het gemeentepersoneel slechts
de keuze krijgt van öf op 1 Mei öf op 3 October öf op een
der Katholieke feestdagen vrijaf te nemen".
De gewijzigde motie van den heer van Eck wordt voldoende
ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad
slaging uit.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik wensch de discussies over
deze zaak niet langer te rekken, maar toch wil ik doen op
merken, dat de manier, waarop deze zaak van de zijde van
sommige leden van den Raad wordt behandeld, bijzonder
zonderling is. Mij zou het niet moeilijk vallen een motie voor
te stellen om op te komen voor de Protestanten, maar ik zal
dat niet doen, want ik acht de wijze, waarop de zaak hier
wordt behandeld, misbruik maken van den publieken tijd.
De beraadslaging wordt gesloten.
De gewijzigde motie van den heer van Eck wordt in
stemming gebracht en met 18 tegen 9 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Kuivenhoven, Wilmer, Sanders,
Huurman, Stijnman, Splinter, Mulder, mevr. Itallievan
Embden, de heeren Sijtsma, Meijnen, Eerdmans, F. Eikerbout,
Wilbrink, Bots, de Lange, van Hamel, van der Lip en de
Voorzitter.
Vóór stemmen: de heeren Oostdam, Heemskerk, mevr.
Dubbeldeman-Trago, de heeren A. Eikerbout, Groene veld, mevr.
Baart-Braggaar, de heeren van Eck, Dubbeldeman en van
Stralen.
De Voorzitter. De heer Wilmer trekt nu zeker zijne
motie in?
De heer Wilmer. Ik zou gaarne u het genoegen doen mijne
motie in te trekken, maar ik heb haar juist ingediend omdat
uit dé verwerping van de motie van den heer van Eck toch
wel eens de gevolgtrekking gemaakt zou kunnen worden
alsof de Raad niets gevoelde om vrijaf te geven aan het
gemeentepersoneel bij gelegenheid van de 3 October-viering.
Er is gesproken van vrijaf geven op 1 Mei en op 3 October
en het ligt wel in de hand van Burgemeester en Wethouders
maar het is ook wel wat waard dat naar buiten blijkt hoe
de Raad erover denkt.
Ik wil den Raad laten uitspreken, dat uit de verwerping
van de motie-van Eck betreffende het vrijaf geven aan het
gemeentepersoneel op 1 Mei of op 3 October of op een