MAANDAG 19 SEPTEMBER 1921. 353 die deze dames door de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde regeling zouden ondervinden. Ik heb echter bij nadere overweging gemeend aan mijn voorstel een alinea te moeten toevoegen. Het spreekt vanzelf dat die dames, wanneer mijn voorstel werd aangenomen ten gevolge waarvan haar een gratificatie verleend zou worden gelijk staande met 3 maanden van haar salaris en wanneer zij met 1 October wachtgeld zouden krijgen, dan natuurlijk in gun stiger positie nog zouden komen te verkeeren dan ook mijne bedoeling zou zijn. DaaFom meen ik alsnog aan mijn voorstel nog het volgende te moeten toevoegen: «verminderd met het aan haar over de eerstvolgende drie maanden te geven wachtgeld." Het gewijzigd voorstel van den heer Heemskerk wordt vol doende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer van der Lip. M. d. V. Ik wensch nog iets te zeggen naar aanleiding van hetgeen in tweeden termijn ge zegd is. De heer Groeneveld is natuurlijk weder bezig geweest met verdachtmakingen; dat is altijd zoo zijn werk. Hij zegt: men kan toch niet te veel rekenen op hetgeen Burgemeester en Wethouders zeggen; wees voorzichtig met de toezeggingen van het college. Als de heer Groeneveld er pret in heeft dergelijke dingen te zeggen, dan ga hij zijn gang; ik trek mij er niets van aan. Ik zou mij er wel iets van aantrekken, als men met de stukken in de hand kon aantoonen dat ik mijn woord ge broken had. Als een lid van den Raad zoo in het wilde vraagt, zooals indertijd het geval was, om voortaan overleg te plegen met den Bond, dan moet daarop natuurlijk voor zichtig geantwoord worden. Men moest begrijpen, dat men dan niet kan zeggen: ik zal het nooit doen, of: ik zal het altijd doen. Daarom heb ik gezegd, en op dat standpunt sta ik nog: ik zal het doen wanneer ik het noodig acht. Ik heb niets tegen den Bond; ik wil gaarne zijn advies inwinnen wanneer ik het noodig vind, maar niet wanneer de Bond het noodig acht. Ik zal, zoolang ik deze plaats inneem, die gedragslijn volgen. Ik laat mij door niemand dwingen advies te vragen dat ik niet noodig acht. Er is ook weder gesproken over de dames Tilanus en Enuma. Ik moet eerlijk verklaren, dat ik het zeer aangenaam vind dat die onderwijzeressen bij verschillende Raadsleden in zoo'n goed blaadje staan en dat men probeeren wil haar nog een extra'tje te bezorgen. Ik moet er echter bij blijven, dat ik dat niet noodig acht. Laat ik nog even mogen opmerken, dat het voor een van die dames absoluut een bijbetrekkinkje is; die geeft 41/* uur per week les, haar hoofdbetrekking is in den Haag. Ik vraag dus: is er reden om aan die onderwijzeres nog 3 maanden salaris uit te betalen? Men spreekt voortdurend over zuinig heid, maar hier is men bezig het tegendeel te doen van het betrachten van zuinigheid. Ik heb in eersten termijn in het licht gesteld, en niemand heeft daarop gereageerd, dat deze onderwijzeressen al lang van te voren geweten hebben dat haar dagen in deze be trekking geteld waren. Met 1 Januari j.l. is de nieuwe wet in werking getreden; toen wist men dat bij het berhalings- onderwijs die vakken zouden vervallen. Het is dus formalisme in den ergsten zin van het woord om te zeggen, dat die onderwijzeressen op korten termijn worden ontslagen. Die dames hebben lang tevoren geweten, dat haar betrekking met 1 October verviel. Hoe gaarne ik aan die dames een voor deeltje gun en hoe tevreden ik ook over haar onderwijs ben, ik meen, dat de Raad verstandig zal doen door het voorstel van den heer Heemskerk niet aan te nemen. Met mevrouw van Itallie ben ik doordrongen van het nut en het belang van het huishoudonderwijs, maar hetgeen zij heeft gezegd is niet aan de orde. Misschien, zeide zij, moeten wij subsidie geven aan de vakscholen. Wij geven echter reeds subsidie aan de vakschool en aan de Zita-vereeniging, en het is gelukkig, dat de Nijverheidsonderwijswet, die thans in werking is getreden, precies regelt welk subsidie wij moeten geven. Die regeling is deze, dat het Rijk 70% en de gemeente 30% geeft. Dat alles is in de wet geregeld, maar ik kan mevrouw van Itallie de verzekering geven, dat ik op het belang van dit onderwijs zal letten. Dit onderwijs heeft mijn bijzondere aandacht. De algemeene beschouwingen worden gesloten. De artikelen 1 tot en met 6 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De heer van der Lip. M. d. Y. In artikel 7 wordt ge sproken van »het Hoofd van den vervolgcursus", terwijl in al de andere artikelen wordt gesproken van »het Hoofd der school". Burgemeester en Wethouders zouden dus ook in dit artikel de woorden »het Hoofd van den vervolgcursus" willen vervangen door «het Hoofd der school". Het gewijzigd artikel 7 en de artikelen 8 tot en met 12 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XVIII. b. Voorstel tot vaststelling van de verordening, regelende de helling van schoolgelden aan de scholen te Leiden, waarin openbaar vervolgonderwijs wordt gegeven. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Knuttel. M. d. V. Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag of de wet de heffing van schoolgeld verplichtend stelt voor deze scholen. De heer van der Lip. M. d. V. Ik heb inderdaad verzuimd die vraag te beantwoorden. Ik hoop, dat de heer Knuttel mij dat niet kwalijk zal nemen, het is voor een Wethouder niet altijd makkelijk op alle vragen te antwoorden en geen enkele te vergeten. Ik geloof niet, dat de wet voorschrijft., dat er schoolgeld geheven moet worden. De heer Knuttel. Dan zal ik stemming vragen over artikel I. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Artikel 1, op verzoek van den heer Knuttel in stemming gebracht, wordt met 17 tegen 11 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Oostdam, Heemskerk, Kuiven- hoven, Wilmer, Sanders, Huurman, Stijnman, Splinter, Mulder, Meijnen, Eerdmans, Wilbrink, Bots, de Lange, van Hamel, van der Lip en de Voorzitter. Tegen stemmenmevrouw DubbeldemanTrago, de heeren A. Eikerbout, Groeneveld, mevrouw BaartBraggaar, de heeren Knuttel, van Eek, Dubbeldeman, mevrouw van Itallievan Embden, de heeren Sijtsma, van Stralen en F. Eikerbout. De artikelen 2 tot en met 6 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XVIII. c. Voorstel tot vaststelling van de verordening, regelende de invordering van schoolgelden aan de scholen te Leiden, waarin openbaar vervolgonderwijs wordt gegeven. (Zie Ing. St. No. 302.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1 tot en met 3 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XVIII. d. Voorstel tot het verleenen van eervol ontslag aan de dames W. S. Tilanus en I. M. Enuma, wegens opheffing harer betrekking van onderwijzeres aan de Herhalingsschool voor Meisjes. (Zie Ing. St. No. 302.) De Voorzitter. Ik zal thans in stemming brengen het voorstel van den heer Heemskerk om aan de dames Tilanus en Enuma een gratificatie te verleenen, gelijkstaande met drie maanden salaris. Burgemeester en Wethouders moeten de aanneming van dit voorstel ten sterkste ontraden. Het voorstel van den heer Heemskerk wordt in stemming gebracht en met 15 tegen 13 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heer Heemskerk, mevr. Dubbeldeman Trago, de heeren A. Eikerbout, Groeneveld, mevr. Baart Braggaar, de heeren Knuttel, van Eek, Dubbeldeman, mevr. van itallievan Embden, de heeren Sijtsma, Meijnen, van Stralen, Eerdmans, F. Eikerbout en Wilbrink. Tegen stemmen: de heeren Oostdam, Kuivenhoven, Wilmer, Sanders, Huurman, Stijnman, Splinter, Mulder, Bots, de Lange, van Hamel, van der Lip en de Voorzitter. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeenkom stig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVIII. e. 1°. Benoeming van één hoofd en zes onderwijzers aan de school, waarin openbaar vervolgonderwijs zal worden gegeven aan Jongens. (Zie Ingek. St. No. 302).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 15