352 MAANDAG 19 SEPTEMBER 1921. een uitlating van den Minister aan te halen uit de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag om dat aan te toonen. De Minister zegt daar namelijk het volgende: »De duur van den cursus is gesteld op tenminste 150 en ten hoogste 300 uren per jaar. De normale toestand kan dan worden, dat aan cursussen van een heel of een half jaar ge durende zes uren per week onderwijs wordt gegeven." De Minister zegt dus: de normale toestand zal worden 6 uren per week. Welnu, als ik in de eene helft van het jaar 8 uren en in het andere halve jaar 4 uren per week geef, dan geef ik gemiddeld 6 uren per week. Ik houd mij dus geheel aan het cijfer, dat de Minister zelf in de Memorie van Antwoord heeft genoemd. Dan nog de opmerking betreffende de dames Tilanus en Enuma. Ik geloof, dat men' de zaak niet juist voorstelt als men zegt, dat die dames op zeer korten termijn worden ont slagen. Wij hebben hier toch te maken met de uitvoering der Lager Onderwijswet en deze wet is in werking getreden met 1 Januari j.l. ïk mag veronderstellen, dat deze dames ook met de wetsbepalingen op de hoogte geweest zijn en ik heb ook alle reden om aan te nemen dat zij het inder daad geweest zijn. Ik meen dus wel te mogen zeggen dat zij de bui al lang hadden zien aankomen. Dus wanneer wij nu uitvoeren de bepalingen der wet, dan is er dunkt mij niemand die daarop aanmerking kan maken en het gaat dus heelemaal niet aan maar een sprong in het duister te doen en te zeggen zooals de heer Eikerbout doet: ik vind dien termijn te kort; laten wij liever het ontslag verleenen tegen 1 Januari 1922. Dat is geen manier om zoo'n zaak te regelen. Met 1 October treedt de nieuwe regeling in werking wat tengevolge heeft dat dan de betrekkingen, welke die dames op dit oogenblik bekleeden, worden opgeheven: dus dan is het afgeloopen. Vanaf 1 October krijgen wij het salaris van die dames ook niet meer van het Rijk vergoed. Men kan moeilijk zeggen: ik houd ze tot 1 Januari 1922. Wat moeten zij die drie volle maanden dan doen? Moeten zij dan met 1 October weder verlof krijgen? Wanneer de Raad zoo verbazend veel medelijden heeft met die dames, welnu, dan geef ik dezen raadlaat men dan voorstellen haar een gratificatie te geven. Ik vind er geen reden voor; de dames hebben van tevoren precies geweten dat dit jaar het onderwijs moest veranderd worden, wilden wij het subsidie van het Rijk niet verliezen. Zij wisten precies wat er zou komenmet 1 October zou hare betrekking ophouden. Dat is niet een bepaling van den Raad of van ons college maar een bepaling van de wet. De wet ver biedt, dat deze vakken voortaan bij het herhalingsonderwijs gegeven worden. Nu kan men zeggen: er is misschien een nieuwe wacht geldregeling in bewerking en deze dames zouden nu nog onder de oude, die minder gunstig is, vallen. Dat behoeft echter geen bezwaar op te leveren. Daarmede kan rekening worden gehouden door de nieuwe wachtgeldregeling, als deze tot stand komt, terugwerkende kracht toe te kennen met het oog op dit speciale geval tot 1 October. Ten slotte heeft mevrouw7 van Itallie een pleidooi gehouden voor het vak zingen. Men vergete niet, dat wij niet alle mogelijke vakken kunnen laten onderwijzen. De een vindt dit vak zeer nuttig, de ander een ander vak. Wij zijn echter gebonden aan het aantal uren. Wij kunnen niet elke week zooveel uren meer geven; wij mogen maar geven een maximum van uren. Dus men moet een keus doen. Nu hebben wij gehouden de vakken die hier altijd onderwezen zijn en ten opzichte waarvan ook de hoofden en de onderwijzers van meening zijn dat er geen enkele reden bestaat om daarin verandering te brengen. WTij kunnen het zingen er dus niet bij doen, dan komen wij tot een te groot aantal uren en wij kunnen er toch een ander vak niet voor opofferen. Men zal toegeven, dat voor jongens juist het teekenen en voor meisjes juist de handwerken zeer nuttige vakken zijn, al zal ik natuurlijk niet tegenspreken dat het zijn nut kan hebben wanneer bijvoorbeeld een meisje wat kan teekenen. Men kan geen vakken erbij voegen, anders komen wij in de war met het aantal uren. Wij hebben genomen de gewone vakken, wij kunnen er geen uren aan toevoegen, anders zouden wij boven het maximum aantal uren komen. Dus hoe wenschelijk het misschien zou zijn, dat de jongens en meisjes ook les krijgen in het zingen, er bestaat op dit oogenblik geen enkele reden om dat onderwijs hier in te voeren. Mevrouw van Itallie heeft verder gezegd, dat het schoolgeld voor de meisjes wat duur wordt, omdat zij moeten betalen zoowel aan onze school als aan de vakschool, terwijl zij dat vroeger voor hetzelfde bedrag hadden. Ik ben dat volkomen met mevrouw van Itallie eens, maar de wet zegt dat nu een maal. Het spijt mij ook, maar wij mogen ons niet meer bemoeien met de vakken waarin wordt voorzien door uitvoering van de Nijverheidsonderwijswet, zoodat de meisjes die vakken op andere wijze zullen moeten leeren en daarvoor extra zullen moeten betalen. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik heb straks gezegd, dat de Wethouder verleden jaar bij de behandeling van de be grooting had toegezegd, dat hij in het vervolg de onderwijzers organisaties zou raadplegen. De Wethouder heeft daarop geantwoord, dat hij het zoo definitief niet had gezegd, en dat is inderdaad zoo. Ik heb vóór mij het sectieverslag van de begrooting 1921 met de memorie van antwoord van Burge meester en Wethouders. In de secties is toen de vraag gesteld of Burgemeester en Wethouders bereid waren overleg te plegen met de onderwijzersorganisaties en daarop is door het College het volgende geantwoord »Gaarne is de Wethouder van Onderwijs bereid te over wegen, in hoeverre meer overleg met de vakbonden der onderwijzers kan worden gepleegd." Inderdaad is dat antwoord in zeer voorzichtige termen vervat, maar het is toch een verklaring, waarmede een Raadslid ge noegen neemt, zoodat hij dan niet meer in den Raad op die zelfde zaak terugkomt, verwachtende, dat het nu we! zal gaan. Hieruit blijkt echter, dat dergelijke toezeggingen van Burge meester en Wethouders van die dooddoeners zijn, waarmede men de Raadsleden met een kluitje in het riet stuurt. Ten slotte zijn die toezeggingen in zulke termen vervat, dat men daaraan geen houvast heeft. Wij weten nu, dat wij de toe zeggingen van Burgemeester en Wethouders op een goud schaaltje moeten wegen en precies moeten nagaan wat er in staat en niet met dergelijke verklaringen moeten genoegen nemen. De heer A. Elkerbout. M. d. V. De Wethouder heeft mij niet overtuigd wat betreft het ontslag van die twee dames op 1 October. Hij zegt: in de wet staat, «Jat met 1 October die betrekking wordt opgeheven, dus moet er ontslag op dien datum volgen. Ik wil opmerken, dat de Wethouder wel rekening houdt met de zaken, niet met de personen. Het kari zijn, dat die dames de bui reeds eenigeri tijd hebben zien aankomen, maar zoo lang men die bui niet heeft gehad, merkt men er niet veel van. Burgemeester en Wethouders stellen voor dien dames met 1 October ontslag te geven en, als dat aangenomen wordt, wordt eerst heden met een tusschen- ruimte van elf dagen aan die dames haar betrekking opge zegd. Ik vvensch voor te stellen bet ontslag van die dames te doen ingaan, niet op 1 October, maar op 1 Januari a.s. De Voorzitter. Ik heb van den heer Heemskerk een voor stel ontvangen, luidende als volgt: De ondergeteekende stelt voor den dames Tilanus en Enuma een gratificatie toe te kennen, gelijkstaande met drie maanden salaris." Het voorstel van den Heemskerk wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. Mevrouw van Itallie—van Embden. M d. V. Ik wensch even te doen opmerken, dat ik mij, wat het aantal vakken en de verdeeling der vakken betreft, zal neerleggen bij hetgeen de Wethouder heeft gezegd, n.l. dat wij in een toestand van overgang zijn en wij het zevende leerjaar en de wet op het nijverheidsonderwijs moeten al wachten. Ik meen echter, dat wij ons in Leiden er niet van mogen afmaken door te zeggen dan moeten de meisjes dat huishoudonderwijs maar niet volgen, als zij dubbel moeten betalen! Wij moeten de meisjes tot het volgen van het. huishoudonderwijs trachten te brengen, niet alleen terwille van die meisjes zelve, maar wetende, dat wij alleen goede huisvrouwen kunnen krijgen, als de meisjes dat huishoudonderwijs volgen, een onderwijs, dat door de omstandigheden in de gezinnen, waaruit die meisjes voort komen, allerminst kan gegeven worden. Nu moeten wij nagaan of wij dat bijvoorbeeld kunnen doen door een subsidie te geven aan de vakschool speciaal ten behoeve van het onderwijs aan de meisjes, die van onze vervulgklassen komen. Ook zou men, wat men in den Haag schijnt te gaan doen, een eigen vakschool kunnen oprichten. Dat zal aan een gemeente toch niet verboden worden. Maar indien dit te bezwaarlijk is voor de financiën der gemeente, dan zou men een oplossing kunnen vinden door een cursus in het Volkshuis te sübsidieeren of door een subsidie voor dit doel te geven aan de bestaande vakschool, of wat ook. Ik meen, dat met dit huishoudonderwijs een groot volksbelang gemoeid is. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik wensch nog even op mijn voorstel terug te komen. Terecht heeft de Wethouder gezegd: de heer Heemskerk heeft mijn raad opgevolgd. Ik heb dat gedaan omdat ik ook de onbillijkheid ervan gevoel om op zoodanige wijze, zij het volkomen in overeenstemming met de wet, op korten termijn ontslag te geven. Ik heb ook gemeend dit voorstel te moeten indienen om tegemoet te komen aan de financieele bezwaren,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 14