350
MAANDAG 19 SEPTEMBER 1921.
worden en ik meen dat ook de Inspecteur van het lager
onderwijs diezelfde meening toegedaan is. Er is nog geen
uitspraak daarover gedaan. Dat kan ook nog niet; de zaak
begint pas en jurisprudentie is er nog niet.
In het algemeen wil ik echter vragen, of het niet voor
zichtiger is dat Burgemeester en Wethouders rekening houden
met de mogelijkheid dat die vacanties niet worden afgetrokken,
dus dat de volle 52 weken zullen worden geteld.
Als wij de volle 52 weken tellen, komen wij met 8 uur
van den wintercursus en 4 uur van den zomercursus tot 312
uren. Die overschrijding kan vermeden worden, als van een van
de cursussen, 's winters cf 's zomers, een half uur wordt af
getrokken. Voor de gedachte, dat de vacanties niet zullen
worden afgetrokken, dus de volle 52 weken zullen worden
berekend èn bij de roosteruren èn bij het uitbetalen van de
salarissen, pleit het getal van ƒ104.dat voor ieder weke-
lijksch lesuur zal worden betaald. Dat getal lijkt mij ontstaan
te zijn uit de vermenigvuldiging van 52 met 2.
Ik wil nog over een ander punt een vraag aan Burgemeester
en Wethouders doen. Verder strek ik mijn bedoeling niet uit.
Die twee dames, wier onderwijs niet meer zal vallen onder
het vervolgonderwijs, omdat de wet het verbiedt, zullen dus
met 1 October dat onderwijs niet meer geven. Het is op dit
oogenblik 19 September en als die dames nu over 11 dagen
ontslagen worden, is die termijn dunkt mij wel wat erg kort.
Daarom zou ik aan Burgemeester en Wethouders willen
vragen of zij het niet met mij eens zijn, dat tegenover deze
dames een opzeggingstermijn van 11 dagen niet wat heel kort is
en of er misschien niet een middel gevonden zou kunnen
worden om die 11 dagen tot een behoorlijken opzeggings
termijn te verlengen.
Mevrouw van Itallie—van Embden. M. d. V. Er wordt
gesproken over de verandering van onderwijs, waarbij voor
de meisjes zouden vervallen het huishoudonderwijs, het onder
wijs in het koken en dat in de behandeling van de wasch,
en men hoopt, dat de vakschool aan de Heerengracht dat
onderwijs zal overnemen. Nu wordt het schoolgeld, dat geheven
zal worden, verdubbeld, d. w. z. van 20 cent op 40 cent per
maand gebracht, en ik denk, dat de vakschool waarin zij
gelijk zou hebben apart schoolgeld van die meisjes zal
vragen. Het komt mij daarom voor, dat het schoolgeld te hoog
zal worden, zoodat verscheidene meisjes, die thans dit onder
wijs volgen, zullen afvallen. Dat zou jammer zijn voor de
meisjes, die a.s. vrouwen en moeders hopen te worden. Boven
dien heb ik van den directeur van de bestaande school gehoord,
dat de meisjes met veel animo het onderwijs volgen. Helaas
staat in de wet niet de verplichting om het vervolgonderwijs
te volgen. Men heeft den eigenaardigen toestand, dat men
wel verplicht is het onderwijs te geven, maar aan den anderen
kant de wet niet de verplichting oplegt het onderwijs te volgen,
wat weieens tot eigenaardige toestanden aanleiding zal kunnen
geven. Ik geloof met den heer Meynen, dat wij het onderwijs
zoo aangenaam mogelijk moeten maken, en het zal dunkt mij
niet aangenaam zijn, als die meisjes naar een andere school
moeten gaan om de genoemde vakken onderwezen te krijgen,
terwijl bovendien het onderwijs zal worden geschaad, als de
kosten voor de leerlingen overmatig hoog worden. In den Haag
en in andere plaatsen is het zoo ingericht, dat de gemeente
zelve voor het huishoudonderwijs zorgt, terwijl dat onderwijs
hier wordt uitbesteed. Ik hoop, dat dit laatste niet zal gaan
ten koste van te veel schoolgeld.
Naar aanleiding van het ingekomen verzoek van de afdeeling
Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, zou
ik mij gaarne daarvan tot tolk stellen en er op aandringen,
dat in het vervolg, als het kan, het onderwijzend personeel,
althans voorzoover het in deze zaak volkomen betrokken is,
zal worden geraadpleegd.
Gaarne wil ik mij aansluiten bij het verzoek om die twee
leeraressen aan de school niet met 11 dagen te ontslaan en
te zien of daaraan niet een mouw is te passen.
Verder ben ik het er volkomen mede eens, dat de onder
wijzers niet voor hun geheele leven moeten worden be
noemd.
Ik zou ook de consequentie durven aanvaarden voor wat
betreft het gewone lager onderwijs, natuurlijk in dier voege
dat de benoeming gecontinueerd kan worden doch dat men
niet altijd aan iemand vastzit. De jeugd moet gaan boven de
onderwijzers en evengoed als de jeugd kan genieten van
onderwijzers kan zij ook lijden onder slecht onderwijs en men
weet hoe moeilijk het nu is om van slechte onderwijzers af
te komen.
Men zegt, dat het, zoo'n goede stimulans voor de onderwijzers
is als zij weten dat zij pensioen kunnen krijgen, maai' mij
dunkt dat het voor hun werk een veel betere stimulans is te
weten dat zij alleen herbenoemd zullen worden als de wijze
waarop zij les geven daartoe aanleiding geeft.
Daarom steun ik gaarne het denkbeeld om niet tot een
vaste benoeming dezer onderwijzers over te gaan.
Ten slotte nog iets over de vakken van onderwijs.
Er zijn vakken van onderwijs, die verplicht zijn, en er
zijn er die vrij zijn. De wet geeft daaruit een keuze. Onder
de vrije vakken voor jongens is teekenen en onder die voor
meisjes handwerken.
Nu komen wij hier in een moeilijk geval. Meisjes hebben
kennis van handwerken noodig, zonder twijfelmaar meisjes
kunnen ook teekenen gebruiken.
Ik geloof niet, dat het gewenscht is die vakken voor de
geslachten zoo af te deelen. De nieuwe stroomingen gaan dan
ook zoover dat men wat betreft jongens heelemaal niet meer
bang is voor handwerkonderwijs, zij het dan dat het een
klein beetje naar den mannelijken aard zou te regelen zijn;
het oude idee vanvoor de meisjes handwerken en voor de
jongens niet, gaat er werkelijk een beetje uit. De nadeelen,
waarvan bijvoorbeeld in den mobilisatietijd is gebleken, doordat
de jongens de waarde niet kennen van datgene, wat zij zelf
niet onderhouden en dus ook zeer gemakkelijk tot vernieling
kwamen, hebben aan die nieuwe strooming groote kracht
bijgezet.
Ik bepleit dus niet alleen dat voor jongens handwerk
onderwijs goed is doch dat ook voor meisjes teekenen goed
is, maar dan ben ik nog niet klaar. Wat teekenen betreft
staan wij voor de eigenaardigheid, dat men daarvoor aanleg
moet hebben of niet. Dat ligt in de natuur, daar kunnen wij,
menscben, niets aan doen. Er zijn menschen, die in 1 uur
teekenonderwijs meer opsteken dan anderen in honderd uur.
Maar die anderen kunnen weer aanleg hebben voor muziek,
waarvoor degeen, die voor teekenen gezicht heeft, weer ge
sloten kan zijn. Nu kunnen wij niet zeggen, dat teekeuen
hooger staat dan muziek of omgekeerdmaar wij weten dat
muziek en muzikale ontwikkeling ik bedoel niet het leeren
bespelen van een instrument, het zou hopeloos zijn dat in
die paar uren bij te willen brengen op het volk hebben
een zeer beschavenden invloed.
Aangezien nu onder de vrije vakken ook genoemd wordt
het zingen, zou ik gaarne zien dat men hier facultatief stelde
betzij teekenen hetzij zingen, of liever, muzikale ontwikkeling.
Van zingen kunnen wij moeilijk spreken, aangezien wij hier
te maken hebben met den overgangsïeeftijd van de kinderen,
waarin niet altijd gezongen mag worden. Het mag niet gaan
zooals bij het lager onderwijs, waar een onderwijzer, die
toevallig is aangesteld en in de voorname vakken uitstekend
kan zijn, ook les in muziek moet geven, terwijl hij wat dit vak
betreft door gebrek aan kennis en aanleg meer kan bederven
dan goedmaken. Ik wensch dus het muziekonderwijs facultatief,
te geven onder deskundige leiding.
De heer A. Elkerbout. M. d. V. Ik wensch in aansluiting
aan hetgeen de heer Meijnen heeft gezegd op te komen
tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
de dames W. S. Tilanus en I. M. Enuma met ingang van
1 October a.s. als onderwijzeres te ontslaan.
In de wet staat, dat met 1 October het door die dames
gegeven onderwijs zal moeten ophouden, maar er staat niet
in dat wij die dames per se met ingang van dien datum
moeten ontslaan. Die dames zijn, de een negentien en de ander
dertien jaren, in dienst en nu gaat het niet aan haar op zoo
korten termijn te ontslaan. Het moge misschien in het parti
culiere leven zoo gaan, dat men een arbeider een schop
onder zijn kont geeft, maar zoo kan men in geen geval
handelen met een paar dames, die zoolang in Gemeentedienst
geweest zijn.
Ik stel dan ook voor het voorstel zoodanig te wijzigen, dat
het niet wordt 1 October, maar 1 Januari 1922.
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik wil gaarne in aansluiting
aan hetgeen de heer Meijnen heeft gezegd verklaren, dat het
naar mijn meening wenschelijk is, dat in Leiden meer dan
twee scholen komen voor het vervolgonderwijs, zoodat het
aan de leerlingen gemakkelijker wordt gemaakt die scholen
te bereiken.
Verder zou ik willen informeeren waarom de onderwijzers
organisaties in deze zaak niet zijn geraadpleegd, terwijl bij
de behandeling van de begrooting door Burgemeester en Wet
houders is toegezegd, dat dat zou gebeuren.
De heer Knuttel. M. d. V. Ook ik moet er, met den heer
Meijnen en anderen, op aandringen, dat meer scholen dan
twee voor dit onderwijs beschikbaar zullen worden gesteld.
Bepaalt men zich tot twee scholen, dan drukt men de belang
stelling kunstmatig, terwijl als de gelegenheid ruimer is, er
ook meer behoefte aan het onderwijs zal komen.
Wat betreft de benoeming van de onderwijzers voorlanger
of korter tijd, dit is een voorbeeld hoe in deze maatschappij
eigenlijk die dingen nooit goed geregeld kunnen worden. In
een communistische maatschappij spreekt het van zelf, dat
de onderwijzers altijd afzetbaar zijn en alleen blijven zoolang
zij voor hun werk geschikt zijn; dat kan ook, omdat het voor