MAANDAG 19 SEPTEMBER 1921. 349 Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XV. Voorstel tot aanvaarding van de voorwaarden, waar onder door Gedeputeerde Staten vergunning is verleend tot den aanleg en de exploitatie van een hoogspanningslijn onder de gemeenten Ter Aar, Nieuwveen, Zevenhoven en Nieuwkoop. (Zie Ing. St. No. 300.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVI. Voorstel tot verhooging van eenige posten der be grooting, dienst 1921, waarvan de raming te laag is gebleken. (Zie Ing. St. No. 297.) De beraadslaging wordt geopend. De heer F. Elkerbout. M. d. V. Naar aanleiding van volg nummer 202c: Bijdragen door de gemeente te verleenen aan wachtgeldregelingen 10000.wil ik vragen of uit dit volgnummer reeds uitbetaling heeft plaats gevonden en zoo ja, welke patroons een wachtgeldregeling te dezer stede ge troffen hebben. De heer Bots. Indertijd was alleen een wachtgeldregeling getroffen door de firma Molkenboer. Dat was een regeling, welke aangesloten was aan den Katholieken Bond van Tex- tielindustrieelen in Noord-Brabant. De heer F. Elkerbout. Dus van dien post is nog niets besteed? De heer Bots. De Raad heeft indertijd dat besluit genomen en formeel moeten wij daarvoor gedekt zijn, wat door dit voorstel geschiedt. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVII. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 15 April 1909 (Gemeenteblad No. 3), tot voorkoming van brand. (Zie Ing. St. No. 301). Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1 tot en met Vil worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XVIlIa. Voorstel tot vaststelling van de verordening, regelende het Openbaar Vervolgonderwijs te Leiden. (Zie Ing. St. No. 302.) Hierbij komt tevens in behandeling het adres van de afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Meijnen. M. d. V. Ik wil een paar opmerkingen maken, die ook al gemaakt zijn in het advies van de Plaatse lijke Schoolcommissie, over een paar punten, waarmede ik het persoonlijk eens ben. Het is in de eerste plaats het aantal scholen, waarin het vervolgonderwijs wordt gegeven. In het algemeen komt het mij voor, dat wij verstandig doen, wanneer wij tegenover een tak van onderwijs, die zich niet zoo in de onbepaalde sympathie kan verheugen, ons best doen om zooveel mogelijk bezwaren te vermijden en de aantrekkelijk heid van dat onderwijs te verhoogen teneinde het zooveel mogelijk voor onze stad tot bloei te brengen. Wat het eerste punt betreft, het vermijden of voorkomen van bezwaren, dat brengt ons op het punt van het aantal scholen. Er zijn er nu twee en volgens het idee van Burge meester en Wethouders zullen er twee blijven, een voor jongens op de Oude Vest en een voor meisjes op de Langebrug. De opmerking is gemaakt, dat dus alle jongens, die van het vervolgonderwijs voor jongens gebruik willen maken, naar die ééne school moeten gaan en dat eveneens alle meisjes, die van het vervolgonderwijs voor meisjes gebruik willen maken, naar die ééne school moeten gaan, dat wil zeggen dat de jongens, die ver af wonen, namelijk aan den Lagen Rijndijk, aan de Lage Rijndijkstraat, aan de Thorbeckestraat, aan den Zoeterwoudschen singel en in de Magdalena Moonsstraat, naar de Oude Vest moeten gaan. Het bezwaar van den afstand klemt nog meer voor de meisjes. Al de meisjes, die uit het Westelijk gedeelte van de stad komen, dat wil zeggen van den Rijns- burgerweg, van den Maresingel en al de straten, die daar liggen, van den Lagen Rijndijk en van het Kooiterrein, zullen 's winters en 's zomers in de avonduren naar de Langebrug moeten gaan en ik kan mij voorsteller, dat dit voor die meisjes en de moeders van die meisjes iets is, waarin zij bezwaar zien, vooral omdat het onderwijs des avonds wordt gegeven. Als besloten kon worden, nog een paar scholen, op geschikte punten van de stad gelegen, ook voor het vervolg onderwijs aan te wijzen, zou naar de meening van de School commissie een belangrijk bezwaar, wat dit punt betreft, uit den weg zijn geruimd en zou misschien uit het wegnemen van dat bezwaar kunnen volgen, dat dit onderwijs in het vervolg een klein beetje meer werd gewaardeerd. Het tweede punt betreft de pogingen om dat onderwijs zoo aantrekkelijk mogelijk te maken en met dit punt kom ik op de manier van benoeming van het personeel der Ver- volgscholen. Totnogtoe zijn de leden van dat personeel benoemd voor hun leven, maar er kunnen 'zich omstandigheden voor doen, dat mutaties eens gewenscht zouden zijn. in het alge meen ben ik het natuurlijk met Burgemeester en Wethouders eens, als zij zeggen, dat op het gebied van het onderwijs de mutaties zoo weinig mogelijk moeten zijn, maar er zijn ge vallen, waarin mutaties gewenscht kunnen zijn. Als men personen heeft, die daags in hun dagscholen hun krachten flink gebruiken gedurende al de uren van het dagschool- onderwijs, die zich bovendien trouw voorbereiden voor hun werk op de dagscholen en die daarenboven er niet tegenop- zien om eiken dag een stel cahiers naar huis mede te nemen om die te corrigeeren, en diezelfde menschen moeten dan 's avonds weer gedurende een vrij groot aantal uren les geven, weer met die voorbereiding en met die correctie, dan bestaat de mogelijkheid, dat die gezamenlijke arbeid voor sommigen eens zal gaan over de grens van wat in zoo iemand physiek mogelijk is. Dat kan te kras voor zoo iemand worden. Mis schien zullen bijna allen het goed kunnen uithouden, maar er zullen er toch ook bij kunnen zijn, voor wie dat eigenlijk in totaal te veel is. Dan de leeftijdsgrens. Het kan voorkomen, dat personen het vervolgonderwijs zullen moeten geven bij wie langzamer hand verloren gaat die frischheid, welke voor dat vervolg onderwijs eigenlijk beslist noodzakelijk is. Als eenig onder wijs met frischheid gegeven zal moeten worden, dan zal het dit vervolgonderwijs moeten zijn. Vandaar dat de Schoolcommissie met het advies komt, op te houden met dat systeem van benoeming voor het leven en daarvoor een ander systeem in de plaats te stellen, nl. "benoemingvoor zeker aantal jaren. Dit wil niet zeggen dat, als die termijn er is, zoo iemand zou moeten heengaan. Het wil alleen maar zeggen, dat, wanneer zich die moeilijkheid mocht voordoen dat iemand niet meer voldoende physieke kracht of frischheid bezit, er dan vanzelf een termijn aan breekt, waarop de vraag aan de orde gesteld wordt: is het nu voor het onderwijs gewenscht, dat in plaats van die kracht er een andere, een frisschere kracht komt De heer Sijtsma. Dan moet men dat systeem ook toepassen voor het lager onderwijs. De heer Meijnen. M. d. V. Het gaat hier thans over het vervolgonderwijs en de heer Sijtsma zal het mij ten goede houden, dat ik mij beperk tot wat op dit oogenblik aan de orde is en tot het terrein, waarop de Plaatselijke School commissie om advies is gevraagd. Tot die twee punten beperk ik mij. De vraag, of het gewenscht is dat nog verder uit te strekken, kunnen wij behandelen wanneer dergelijk punt hier aan de orde komt. Op het oogenblik is het niet aan de orde. Het wil dus niet zeggen, dat zoo iemand er uit gezet zal worden, want de Schoolcommissie vraagt de volkomen moge lijkheid van herbenoeming. Het is alleen de bedoeling de mogelijkheid te scheppen om personen, die niet meer zoo geschikt zijn voor dat vervolgonderwijs, dat frisch gegeven moet worden, door anderen te vervangen. Burgemeester en Wethouders zeggen dat het gewenscht is dat zoo iemand heeft uitzicht op pensioen en dat dit uitzicht op pensioen ook een aansporing zal zijn om dit onderwijs zoo goed mogelijk te geven. Daarmede ben ik het geheel eens, maar dat uitzicht op pensioen zal niet kunnen voorzien in een tekort aan physieke krachten of aan frischheid. Dat uitzicht op pensioen is heel mooi, maar het onderwijs gaat toch voor. De vraag van het onderwijs is nummer één en de belangen van het personeel heb ik levenslang beschouwd als nummer twee. Ik doe in dit opzicht geen voorstel. Het is mij alleen er om te doen om hetgeen in de Plaatselijke Schoolcommissie aan motieven en argumenten naar voren gebracht is, hier met eenigen nadruk nog eens in het midden te brengen. Een derde opmerking betreft het aantal uren. Het is wel niet zoo erg gewichtig, maar ik wil het toch noemen. Het aantal uren mag volgens de wet niet de 300 te boven gaan. Nu meenen Burgemeester en Wethouders dat de vacanties zullen afgetrokken worden, zooals men ook te Rotterdam en Haarlem meent. Daartegenover meenen de hoofden van de herhalingsscholen, dat de vacanties niet afgetrokken zullen "trf ntfd ff' «f o.T» r, - - ff -1 XM "A.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 11