330
DINSDAG 6 SEPTEMBER 1921.
Dit voorstel luidt als volgt:
Leiden, 1 Sept. 1921.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Ondergeteekende stelt voor uit de gemeentekas tienduizend
gulden beschikbaar te stellen als bijdrage tot leniging van
den nood, die in een gedeelte van Rusland tengevolge van
langdurige droogte is ontstaan.
Uw medelid,
J. A. N. Knuttel.
De Voorzitter. Verlangt de heer Knuttel dit voorstel nog
kort toe te lichten
De heer Knuttel. Gaarne, Mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter. Dan is het woord aan den heer Knuttel.
De heer Knuttel. M. d. V. Mij dunkt, dat ik niet lang zal
behoeven te zijn in de toelichting. Dit is eenigszins een soort
gelijk geval als zich een jaar geleden heeft voorgedaan, toen
er zulk een groote hongersnood in Oostenrijk was, en ik ben
van meening, dat bij dergelijke rampen op groote schaal ook
de organisaties van de gemeenschap, de publieke lichamen
moeten voorgaan om hun steun te verleenen. Dat dit gevoeld
wordt, is ook reeds in het buitenland gebleken, waar bijvoor
beeld de Gemeenteraad van Berlijn een besluit heeft genomen
om 100.0U0 Mark uit de gemeentekas beschikbaar te stellen.
Nu geef ik toe, dat, gezien de grootte van Berlijn en de
grootte van Leiden, 100.000 Mark in onze oogen naar den
tegenwoordigen koers een gering bedrag is, maar men vergete
niet, dat de ontreddering der gemeentefinanciën daar nog
geheel anderen omvang heeft aangenomen dan bij ons: te
Leiden kan men zelfs niet eens van ontreddering spreken. Dus
die 100.000 Marken in Duitschland vertegenwoordigen heel
wat meer dan wanneer wij dat bedrag omrekenen in Neder-
landsch geld.
De Nederlandsche arbeidersklasse heeft zich reeds onder
deze beweging gesteld. De kleine Communistische Partij heeft
reeds in de eerste weken van die beweging een bedrag van
ongeveer 10.000.— bijeengebracht en gaat nog steeds door
met belangrijke bedragen daarvoor te storten en er zijri aan
wijzingen, dat overal in de Nederlandsche arbeidersbeweging
dit voorbeeld gevolgd zal worden.
Ik meen dan ook, dat het, waar het hier betreft een natuur
ramp, waarbij toch zeker 15 millioen menschen gemoeid zijn,
de taak van de geheele beschaafde wereld is om te hulp te
komen en dat ook Leiden daarin het zijne zal dienen bij te
dragen.
Het voorstel van den heer Knuttel wordt voldoende onder
steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Ik stel voor dit voorstel onmiddellijk te
behandelen.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over
eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten.
De heer van Eck. Ik wensch met een enkel woord het
door den heer Knuttel gesprokene te ondersteunen.
Ik meen dat het, wanneer dergelijke groote rampen groote
volken treffen, ook de plicht is van de staten over de geheele
wereld om zooveel mogelijk hulp te bieden.
Het is natuurlijk zeer verdienstelijk en zeer op prijs te
stellen dat in verschillende kringen vrijwillige giften bijeen
gebracht worden, maar, tegenover het ontzaglijk leed, dat
daar te lenigen valt, tegenover den ontzettenden nood, die
daar heerscht, vallen die geldmiddelen in het niet.
Het spreekt van zelf, dat men dan in de eerste plaats gaat
denken aan steun uit de publieke kas; door aldus gezamen
lijke offers te brengen kunnen zeer groote bedragen verkregen
worden.
Nu zou ik één ding jammer vinden. De zaak wordt hier
door ons medelid Knuttel vrij rauwelings in de vergadering
gebracht. Degenen, die medeleven met wat er gebeurt, waren
misschien eenigszins erop voorbereid; maar de Raad in zijn
geheel in elk geval niet. Nu zou het dus mogelijk kunnen
zijn, dat er hier onder de leden waren, die wel in het alge
meen sympathie voor het denkbeeld gevoelen, maar die
wellicht de som te groot achten. Zou het nu niet wenschelijk
zijn dat de voorsteller den Raad in staat stelde eerst over
het beginsel te laten stemmen en dat wij dan straks uitmaken
het bedrag? De hoofdzaak is natuurlijk, of wij meenen, dat
het op den weg van de gemeente Leiden ligt om in dit
opzicht ook een steentje bij te dragen om den nood in
Rusland zooveel mogelijk te lenigen. Wanneer dit eenmaal
in beginsel beslist is, dan zullen wij het veel gemakkelijker
met elkander eens worden over het toe te staan bedrag.
Nu loopen wij wellicht het gevaar, dat men zegt: wij
meenen, dat het op den weg van de gemeente Leiden ligt iets
in dezen te doen, maar een bedrag van 10000 is voor Leiden
wel wat groot: en dat aldus wellicht om bijkomstige redenen
de zaak afgewezen wordt.
Daarom geef ik in overweging de zaak te splitsen op de
manier als ik aangegeven heb.
De heer de Lange. M. d. V. Ik zal stemmen tegen het
voorstel-Knuttel, in de eerste plaats omdat het naar mijn
meening niet op den weg van de gemeente Leiden ligt om
gelden uit de publieke kas beschikbaar te stellen voor de
noodlijdenden in Rusland. Ik zal op de motiveering van den
heer Knuttel niet diep ingaan, omdat ik weet hoe heftig de
heer Knuttel wordt, als men in twijfel trekt den perfecten
toestand van het beheer in Rusland. Alleen wil ik dit zeggen,
dat er naar mijn oordeel toch nog wel ruimte mag worden
gelaten voor de vraag of dat, wat de heer Knuttel een natuur
ramp noemt, ook geprovoceerd is door de handelingen van
degenen, die daar op dit oogenblik het bestuur uitoefenen.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik meen, dat wij hier niet be
hoeven te wachten op een besluit in beginsel, zooals de heer
van Eck zegt. Als ik mij goed herinner, is een paar jaren
geleden bij ongeveer dezelfde samenstelling van den Raad
reeds een beginselbesluit in deze zaak genomen. Het betrot
toen een steunverleening aan Oostenrijk. Door den heer Huges
was een voorstel gedaan om een bedrag uit te trekken uit
de gemeentekas ten behoeve van die steunbeweging en toen
heeft de gemeenteraad bij groote meerderheid in beginsel
besloten, dat wij op die manier geen steun moeten verleenen.
De Raad heeft zich toen in hoofdzaak daarbij gebaseerd op
dit argument, dat, wanneer de overheid dergelijke bedragen
gaat geven aan steunbewegingen, de particuliere milddadigheid
wordt achteruitgedrongen. Er zullen verschillende menschen
zijn, die een bedrag willen geven aan een steunbeweging,
maar die, als zij vernemen, dat bet toch reeds geschiedt uit
de openbare kas, dus met hun geld het geschiedt met het
geld, door de burgerij inden vorm van belasting opgebracht
die gift niet zullen geven. Zoo meende de Raad in zijn groote
meerderheid, dat het voor het volk, dat steun behoeft in een
gegeven geval, veel beter is, wanneer die steun niet van
overheidswege wordt gegeven, maar dit wordt overgelaten
aan het particulier initiatief en dat particulier initiatief ten
volle tot uitwerking kan komen.
Hoewel ik mij niet plaats op het standpunt van den heer
Knuttel, dat hetgeen op dit oogenblik in Rusland gebeurt
alleen aan een natuurramp is toe te schrijven, maar wel
degelijk van oordeel ben, dat de ellende, die wij in Rusland
aanschouwen, behalve van die natuurramp ook een gevolg
is van het bewind, dat daar gevoerd wordt, ben ik er toch
ten diepste van overtuigd, dat het Russische volk moet worden
gesteund. Als ik mij niet vergis, worden van Roomsch-
Katholieke zijde al zeer ernstige plannen ontworpen om groote
geldinzamelingen te houden ten bate van het Russische volk.
Wij gaan niet precies na waaraan de rampen zijn toe te
schrijven, maar constateeren alleen het feit, dat er rampen
zijn en dat er dus geholpen moet worden.
Terugkomende op hetgeen de heer van Eck heeft gezegd,
acht ik het niet noodig thans nog te overwegen hoe gehandeld
moet worden, omdat een paar jaren geleden de Raad zich
reeds in beginsel heeft uitgesproken en ik onderstel, dat de
groote meerderheid van den Raad nog op datzelfde standpunt
staat.
De Voorzitter. De heer Knuttel dient de volgende wijziging
van zijn voorstel bij mij in, strekkende om in plaats van
10.000" te lezen: »een nader vast te stellen som" en daar
aan toe te voegen
»Dit bedrag wenscht hij bepaald te zien op ƒ10.000."
Het gewijzigd voorstel van den heer Knuttel wordt vol
doende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van
beraadslaging uit.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik kan heel kort zijn, want
wij hebben, gelijk de heer Wilmer reeds heeft gememoreerd,
in 1919, dus betrekkelijk nog kort geleden, reeds over een
dergelijke zaak van gedachten gewisseld en wel naar aanleiding
van het voorstel van den heer Huges om ten behoeve van
de noodlijdenden in Oostenrijk een bijdrage uit de gemeentekas
te geven. Als argument daartegen is toen voornamelijk aan
gevoerd, dat wij hier niet zitten om liefdadigheid te beoefenen,
maar om de belangen van de gemeente Leiden te behartigen,
en dat het niet aangaat dat wij maar Sinterklaas spelen en,
overal waar maar geld noodig is, wat geven.