338
DINSDAG 6 SEPTEMBER 1921.
Dit wil ik openlijk erkennen ter eerherstel van de juffrouw.
Heeft een der aanwezigen nog iets in het belang van de
gemeente in het midden te brengen?
De heer A. Elkerbout. M. d. Y. Ik ben zeer tevreden over
de houding, welke gij thans aanneemt, in tegenstelling met
die, welke gij hebt aangenomen, toen de zaak hier ter sprake
is gebracht, maar ik kan er geen genoegen mede nemen, dat
het rapport in de leeskamer ter inzage voor de leden heeft
gelegen. Ik zou willen, dat het rapport in den Raad werd
voorgelezen, omdat de zaak ook in het openbaar is behandeld.
Indertijd is de kwestie aan de Lichtfabrieken en het daarover
uitgebracht rapport eveneens in het openbaar besproken en is
dat rapport ook in de bladen opgenomen, opdat deze daarover
een oordeel zouden kunnen uitspreken; de onaangename
indruk, die dit geval naar buiten heeft gemaakt, moet door
openbaarheid worden weggenomen, ik zou daarom wenschen,
dat hetzelfde met betrekking tot deze kwestie geschiedde.
De Voorzitter. De publiciteit staan wij volstrekt niet
tegen; de geheele wereld mag het weten en ik meen ook
namens Burgemeester en Wethouders te kunnen zeggen, dat
wij het rapport onder de Ingekomen Stukken kunnen doen
opnemen.
De heer Meijnen. M. d. Y. Met een enkel woord wil ik
uiting geven aan mijn verontwaardiging over de smadelijke
bejegening, waaraan ons medelid, de heer Kuivenhoven,
Zaterdag jongstleden heeft blootgestaan. Ik vraag mij af waar
het heen moet, wanneer Raadsleden door onware en onwaardige
strooibiljetten als dat van den Leidschen Bestuurdersbond en
door pogingen tot terrorisme als die van Zaterdag jongstleden,
waaraan zelfs in de Raadszittingen voedsel wordt gegeven,
worden aangetast in hun eer, in hun goeden naam, in hun
vrijheid van beweging en in hun huiselijke rust en wanneer
zij op die manier worden lastig gevallen om de door hen
volgens hun principiëele overtuiging uitgebrachte stem.
De heer van Stralen. M. d. V. Als de heer Meijnen deze
zaak hier ter sprake brengt, zou ik wel wenschen, dat hij
wat duidelijker was en, als hij, gelijk hij zegt, aanmerking
heeft op Raadsleden, ook mededeelde op welke Raadsleden
hij doelt. Dan kunnen wij met meer vrucht discussieeren over
de vraag of de heer Meijnen het in zijn verwijt aan die
Raadsleden al dan niet aan het rechte eind heeft. Er is over
deze zaak het een en ander te zeggen en nu de heer Meijnen
haar hier heeft aangesneden, geloof ik zelfs, dat het goed is
haar hier te bespreken, maar vooraf wil ik gaarne weten op
welke Raadsleden de heer Meijnen het oog heeft.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik zou aan het College
van Burgemeester en Wethouders willen vragen hoe lang het
denkt, dat het menschenpakhuis in de Caeciliastraat nog be
woond moet blijven.
De Voorzitter. Men kan wel zooveel aan Burgemeester en
Wethouders vragen, dat het eenvoudig onuitvoerbaar is. Zijn
wij tevreden met allerlei toestanden, die bestaan Volstrekt
niet, maar gij weet, dat alle mogelijke pogingen worden aan
gewend om verbetering aan te brengen.
De heer van Eck. M. d. V. Vóór eenigen tijd hebben
Burgemeester en Wethouders een verzoek gekregen van
Commissarissen van de Lichtfabrieken om te overwegen of
het niet gewenscht zou zijn om de verordening, houdende de
wachtgeldregeling, te herzien. Ik zou willen vragenkunnen
wij binnenkort een dergelijke wijziging itari Burgemeester en
Wethouders tegemoet zien? Ik vraag dat om twee redenen,
vooreerst omdat Commissarissen van de Lichtfabrieken op het
oogenblik een verordening hebben gemaakt voor de personen,
die met 1 November aanstaande zullen worden ontslagen,
welke naar de meening van de meerderheid van Commissarissen
totaal onvoldoende is, maar waarmede die meerderheid meende
te moeten komen, omdat de bestaande wachtgeldregeling voor
de definitieve ambtenaren ook geen hooger percentage dan
van 50 van het loon als wachtgeld toekent. En in de
tweede plaats vraag ik het, omdat binnenkort is te ver
wachten het ontslag van een paar leeraressen van de Huis
houdschool, die dan op wachtgeld zullen worden gesteld. Als
in die zaak niet tijdig wordt voorzien, krijgen die ambtenaren
slechts 50 van haar salaris als wachtgeld. In verband
daarmede wil ik er aan herinneren, dat dezer dagen door de
gemeente Den Haag een dergelijke verordening is vastgesteld,
waarbij is bepaald, dat de ambtenaren, die op wachtgeld
worden gesteld, de eerste twee jaren hun volle salaris krijgen.
Wordt de Leidsche verordening niet spoedig gewijzigd, dan
zullen onze ambtenaren in dit opzicht ten achter staan bij
die in andere gemeenten. Ik zou daarom willen vragen of de
tegenwoordige regeling spoedig door een andere zal worden
vervangen.
De Voorzitter. De zaak is ter sprake gebracht, wij hebben
er werk van gemaakt en op dit oogenblik is zij in
onderzoek, maar het is onmogelijk precies te zeggen
wanneer zij klaar zal zijn. Ik wil wel deze verzekering geven,
dat, hoe spoediger wij de zaak kunnen afdoen, hoe liever
het ons zal zijn, omdat wij niet gaarne met stapels werk
zitten. De zaak is dus in behandeling en wij zullen er zoo
spoedig mogelijk mede voor den dag komen. Meer kunnen
wij er op dit oogenblik niet van zeggen.
De heer van Eck. M. d. V. Zouden Burgemeester en Wet
houders niet in overweging kunnen nemen om aan een der
gelijke nieuwe verordening terugwerkende kracht te geven?
Wanneer door tijdsgebrek van Burgemeester en Wethouders
de zaak niet zoo tijdig klaar komt als zij zeiven zouden wen
schen, wil ik hun daarvan geen verwijt maken, maar daarvan
mogen niet het slachtoffer worden degenen, die daardoor
zouden worden benadeeld.
De Voorzitter. Gij vraagt om terugwerkende kracht toe
te kennen aan de nieuwe verordening, maar de zaak is thans
pas in onderzoek en dan zal per slot van rekening een rege
ling moeten getroffen worden. Eerst moeten wij komen tot
rijpheid van gedachten omtrent hetgeen er in moet staan. Wat
de toekomst zal brengen, zal de tijd leeren; is men het niet
met de regeling, zooals die zal worden voorgesteld, eens, dan
kan men beproeven er verbetering in aan te brengen.
De heer Knuttel. M. d. V. Mij is ter oore gekomen, dat
aan de Leiderdorpsche brug, wélke door de gemeente is ver
pacht, iemand met het innen van het geld is belast, die 18
uren per dag daarmede bezig is voor 13.per week. Ik
zou willên vragen of de gemeente zich daarmede niet kan
bemoeien en niet kan ingrijpen.
De heer Bots. M. d. V. Er is niet veel aan te doen. Die
brug is verpacht en de pachter laat het geld innen. Het gaat
dus over het contract tusschen den pachter en diens beambte,
waar de gemeente moeilijk tusschen kan komen. Misschien
is er in dat opzicht bij een nieuwe verpachting iets te be
dingen. Overigens is het innen van geld geen zwaar werk.
De heer Knuttel. Neen, maar daarom duurt het ook 18
uren per dag.
De heer Groeneveld. M. d. V. Op 15 November 1920 is
een adres ingekomen, waarin verzocht werd van gemeente
wege kinderspeelterreinen in te richten. Dat adres [is om
praeadvies in handen van Burgemeester en Wethouders ge
steld, maar sedert hebben wij er niets meer van gehoord.
De Voorzitter. Dat praeadvies komt zeer spoedig.
De heer Groeneveld. En op 16 December 1920 heb ik een
motie voorgesteld, die de strekking had te verkrijgen, dat
Art. 8 van het Reglement op de schoolvergaderingen zoo
danig gewijzigd wordt, dat alle zaken het onderwijs betref
fende in de schoolvergaderingen besproken kunnen worden.
Ook die motie is naar Burgemeester en Wethouders ge
gaan om praeadvies, en dat praeadvies is evenmin nog binnen
gekomen. Beide zaken zijn bijna een jaar oud en ik dring
dus op spoed aan.
De heer van der Lip. De beide praeadviezen komen gauw.
De Voorzitter Men moet in aanmerking nemen, dat de
toestanden op dit terrein geheel veranderd zijn.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Buiten de agenda om werd nog behandeld een voorstel
van den heer Knuttel om 10.900 beschikbaar te stellen als
bijdrage tot leniging van den nood in Rusland, tengevolge
van de langdurige droogte, (pag. 329).
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.