194
Ad punt 6°. Na het hieromtrent elders in dit praeadvies
opgemerkte, vereischt dit punt geen verdere toelichting.
Ad punt 7°. Op grond van hetgeen daaromtrent hierboven
is opgemerkt, meenen wij, dat er geene reden bestaat om de
door de Commissie aangegeven verandering in het aantal
wekelijksche lesuren aan te brengen.
Onder mededeeling, dat de Inspecteur van het lager onder
wijs in de inspectie Leiden zich met onze voorstellen in het
algemeen kan vereenigen, geven wij U in overweging:
I. vast te stellen de navolgende:
VERORDENING regelende het Openbaar Vervolgonderwijs
te Leiden.
Artikel 1.
In ten minste 2 gemeentescholen, daartoe door Burgemeester
en Wethouders aan te wijzen, wordt aan hen, die, na het
gewoon lager onderwijs te hebben genoten, de lagere school
hebben verlaten en niet meer onder de verplichting vallen
dit onderwijs te volgen, voor jongens en meisjes afzonderlijk,
gelegenheid gegeven tot het ontvangen van vervolgonderwijs.
A et. 2.
Het onderwijs wordt in drie achtereenvolgende leerjaren
gegeven.
Art. 3.
Het onderwijs, toegankelijk voor jongens of voor meisjes
wordt gegeven van 1 October31 Maart des Maandags,
Dinsdags, Donderdags en Vrijdags en van 1 April30 September
des Maandags en Donderdags, telkens des avonds van 79 uur.
Art. 4.
De vakken, waarin van 1 October31 Maart onderwijs
wordt gegeven, zijn
A. voor de jongens:
1°. Lezen.
2°. Rekenen.
3°. Nederlandsche taal.
4* Aardrijkskunde.
5°. Vaderlandsche geschiedenis.
6°. Teekenen.
7°. Kennis der natuur.
B. voor de meisjes:
1°. Lezen.
2°. Rekenen.
3°. Nederlandsche taal.
4°. Aardrijkskunde.
5°. Vaderlandsche geschiedenis.
6°. Kennis der natuur.
7°. Nuttige handwerken.
De vakken, waarin van 1 April30 September onderwijs
wordt gegeven, zijn:
A. voor de jongens:
1°. Lezen.
2°. Rekenen.
3°. Nederlandsche taal.
4°. Teekenen.
B. voor de meisjes:
1°. Lezen.
2°. Rekenen.
3°. Nederlandsche taal.
4°. Nuttige handwerken.
Art. 5.
Het aantal leerlingen per klasse bedraagt in den regel niet
meer dan 20. Van dien regel kunnen Burgemeester en Wet
houders in bijzondere gevallen afwijking toestaan.
Art. 6.
Voor het onderwijs in de nuttige handwerken aan een
meisjesschool zal voor elk tweetal klassen of afdeelingen een
vakonderwijzeres worden aangesteld.
Aan een jongensschool zal, bij gebleken behoefte, het onder
wijs in teekenen worden opgedragen aan een vakonderwijzer.
Art. 7.
De inschrijving van leerlingen heeft plaats bij het Hoofd
van den vervolgcursus in de derde volle week der maanden
Maart en September. De toelating der leerlingen geschiedt
door Burgemeester en Wethouders.
De toelating der leerlingen heeft plaats in de eerste volle
week der maanden April en October.
Met toestemming van Burgemeester en Wethouders kunnen
in bijzondere gevallen ook tusschentijds leerlingen worden
toegelaten.
Art. 8.
De regelen omtrent orde en tucht, gesteld voor de openbare
lagere scholen in de gemeente, zijn ook voor het vervolg
onderwijs van toepassing.
Art. 9.
Aan de leerlingen, die gedurende 3 jaren het vervolgonder
wijs trouw hebben gevolgd, wordt een getuigschrift uitge
reikt, benevens een prijs, ter beoordeeling van Burgemeester
en Wethouders.
Art. 10.
Aan eiken vervolgcursus (school) is een schoolbibliotheek
verbonden, waarvoor jaarlijks eene som ter beschikking van
het hoofd wordt gesteld.
Art. 11.
De benoeming van de hoofden en van de onderwijzers en
onderwijzeressen geschiedt door den Gemeenteraad uit eene
voordracht, opgemaakt door Burgemeester en Wethouders,
nadat vooraf de Inspecteur van het lager onderwijs in de
inspectie Leiden is gehoord.
De bepalingen der artikelen 37 tot en met 40 der lager
onderwijswet 1920, betreffende de bestraffing en het ontslag
van onderwijzers, verbonden aan gemeentescholen, worden
geacht mede van toepassing te zijn op het onderwijzend per
soneel bij het vervolgonderwijs. Het hoofd der school wordt
met het onderwijs in eene klasse belast.
Art. 12.
Deze verordening treedt in werking op 1 October 1921.
Alsdan vervallen alle voorschriften op het vroegere her-
halingsonderwijs betrekking hebbende.
II. vast te stellen de navolgende:
VERORDENING, regelende de heffing van schoolgelden aan
de scholen te Leiden waarin openbaar vervolgonderwijs
wordt gegeven.
Artikel 1.
Ter gemoetkoming in de kosten van het openbaar vervolg
onderwijs wordt, behoudens de na te noemen uitzondering,
voor iederen leerling, die dit onderwijs geniet, een schoolgeld
geheven.
Art. 2.
Het schoolgeld bedraagt 40 cents per maand, met dien
verstande, dat voor de maand gedurende welke volgens het
leerplan geen onderwijs wordt gegeven, geen schoolgeld wordt
gevorderd.
Voor kinderen van minvermogenden wordt echter slechts
de helft van het schoolgeld geheven, voor kinderen van onver-
mogenden is geen schoolgeld verschuldigd.
Art. 3.
Burgemeester en Wethouders beslissen wie tot de min
vermogenden en wie tot de onvermogenden gerekend worden.
Art. 4.
Het schoolgeld is verschuldigd door de ouders of verzorgers
van de leerlingen en wordt bij vooruitbetaling voor één
maand voldaan.
Art. 5.
Het schoolgeld is over elke ingetreden maand ten volle
verschuldigd, ook al heeft de leerling het onderwijs over dien
geheelen tijd niet genoten.
Bij tusschentijds verlaten van de school wordt geene terug
gave toegestaan.
De ouders of verzorgers zijn verplicht om, wanneer zij
hunne kinderen of pupillen van de school wenschen te nemen,
daarvan ten minste 8 dagen vóór den aanvang van de vol
gende maand schriftelijk kennis te geven aan het hoofd der
school, bij gebreke waarvan ook het schoolgeld voor de
volgende maand verschuldigd is.
Art. 6.
Deze verordening treedt in werking op den len October 1921.