MAANDAG 29 AUGUSTUS 1921.
307
geeft, blijkt hoe goed het is, dat de onderdeelen van dit
bedrijf, dat de reputatie had van zeer winstgevend voor de
Lichtfabrieken te zijn, onder het oog van den Raad komen,
zoodat de Raadsleden, als zij eenige jaren de resultaten zullen
hebben aanschouwd, zullen kunnen beoordeelen of de richting,
waarin deze fabriek wordt geleid, verder moet worden door
gevoerd.
Vervolgens was er in mijn betoog, bij de behandeling van
de begrooting gehouden, op gewezen, dat er naar mijn opvat
ting uitbreidingskosten op exploitatiekosten waren geboekt.
Dat blijkt volgens het rapport van den accountant ook wel
het geval te zijn geweest.
Op bladzijde III van het rapport schrijft hij: „Vanaf 1915
zijn er vele kosten gemaakt waarbij de vraag, of deze ten
laste dienen te worden gebracht der exploitatie dan wel der
uitbreiding, moeilijk kan worden beantwoord; deze zijn veelal
veiligheidshalve ten laste der exploitatie gebracht, waardoor
over deze jaren de resultaten zijn gedrukt. Hiervoor zijn
echter moeilijk bedragen te geven, zoodat wij met het ver
melden van het feit moeten volstaan. Door de directie is in
dit verband genoemd een bedrag van ƒ50.000.voor de
latere jaren."
In dezen stelt de accountant mij dus in het gelijk.
Wat betreft de mijns inziens onvoldoend gemotiveerde
reserveeringen, die ik ter sprake gebracht heb, dit punt is
thans ook weder bij deze rekening ter sprake gekomen. Ik ben
dienaangaande door den Wethouder volkomen tevreden gesteld.
Ten slotte is door mij genoemd het te groot aantal ambtenaren.
Nu is het merkwaardige van dit geheele rapport, dat op
niet minder dan 6 of 7 plaatsen de accountant het groote
aantal ambtenaren aanroert.
Zoo lees ik op bladzijde XIII: »Wat betreft de salarissen
zal, daar salarisverhoogingen meerendeels zijn vastgesteld,
ons inziens getracht moeten worden een oplossing te zoeken
in vermindering van personeel". En verder: Het zou daarom
wellicht aanbeveling verdienen na te gaan in hoeverre bijvoor
beeld sous-chefs kunnen worden gemist, door dé eigenlijke
chefs meer direct toezicht te laten uitoefenen."
Op bladzijde XIV heet het: Bij de exploitatie-uitgaven
zal voortdurend zooveel mogelijk moeten worden gestreefd naar
bezuiniging, zooals dit trouwens reeds geschiedt, waarbij ons
inziens in de eerste plaats de oplossing dient te worden
gezocht in vermindering van personeel, in dezen zin dat de
eigenlijke chefs meer toezicht uitoefenen, waardoor sous-chefs
gedeeltelijk zouden kunnen worden gemist, dan wel deze
directen at beid kunnen verrichten."
Op bladzijde XXI: .»Ook hier" namelijk bij het electrisch
bedrijf' »zal getracht moeten worden vermindering der
kosten te bereiken in de eerste plaats bij den post salarissen
waarvoor het noodig zal zijn in het bijzonder te streven naar
vermindering van personeel. Wij merken in dit verband nog
op, dat er verschillende groepen van kosten zijn, welke ver
band houden met het aantal van het personeel en welke dus
ook den invloed zullen ondervinden van vermindering van
het personeel."
Op bladz. XX1I1 geeft de accountant een berekening,
waaruit blijkt dat bij een verdubbeling van het aantal aan
sluitingen het personeel bijna vervijfvoudigd is.
Ten slotte acht de accountant de instructies wat te stroef,
ten gevolge waarvan meer arbeid wordt verricht dan nood
zakelijk en wenscbelijk is.
De accountant komt ten slotte tot een conclusie, welke mij,
in verband met de feiten, welke hij hier heeft geconstateerd,
wel eenigszins zonderling voorkomt. Die conclusie is, dat in
het algemeen zijn indruk is dat ernstig en op zeer zaak
kundige wijze naar een goed commercieel beheer wordt
gestreefd.
Dit lijkt mij te kras in verband met de feiten, welke hij
hier heeft geconstateerd. Ik meen, dat deze accountant hier
eigenlijk de kool en de geit heeft willen sparen.
Maar hoe het zij, nu door mijn kritiek en het daaruit voort
gevloeid rapport van den accountant verschillende gebreken
zijn komen vast te staan, heb ik zeer zeker het vertrouwen
sommige symptomen wijzen er reeds op dat ernstig naar
verbetering zal gestreefd worden, ik hoop, dat de resultaten
daarvan binnen afzieribaren tijd merkbaar zullen worden.
De heer van der Pot. M. d. V. De heer Sanders heeft in
de eerste plaats iets gezegd over de aanleiding tot dit accountants
rapport. Ik kan daaromtrent mededeelen, dat de Commissie
van oordeel was, dat zij, nu de gestie van de Lichtfabrieken
hier in den Raad meermalen een onderwerp van bespreking
heeft uitgemaakt, goed zou doen van den accountant dit jaar,
en misschien ook volgende jaren, te vragen niet alleen een
arbeid, zooals hij die totnogtoe verrichtte en waarbij het in
hoofdzaak neerkwam op de vraag of al de uitgaven behoorlijk
waren verantwoord en of volgens goede boekhoudkundige
regelen de administratie was gevoerd, maar bovendien te
vragen zijn oordeel over de vraag of de Lichtfabrieken op
juiste en economische wijze worden geëxploiteerd. Het spreekt
toch van zelf, dat de leden der Commissie in dezen niet beter
konden doen dan aan iemand, die geheel buiten het bedrijf
staat en door zijn kennis en door de wijze, waarop hij zich
reeds om andere redenen met het bedrijf moet bemoeien,
zich daarin geheel heeft ingewerkt, zijn oordeel te vragen en
dan met hem het resultaat van die oordeelvelling te bespreken.
Dat is gebeurd en hetgeen de accountant daaromtrent op
schrift heeft gebracht de zaak is aan de hand daarvan
ook uitvoerig met hem mondeling besproken hebben wij
gemeend ter kennis van den Raad te moeten brengen.
De heer Sanders heeft er enkele punten uitgelicht, welke
verband houden met onderwerpen, reeds vroeger door hem
besproken, en heeft daaraan een viertal opmerkingen vast
geknoopt.
In de eerste plaats heeft hij gezegd, dat de rekening van
den winkel op de Hooigracht slechts betrekkelijke waarde
heeft. Ik zou het evenwel betreuren, indien daaruit werd
afgeleid de heer Sanders heeft dat niet kunnen constateeren
en het was ook niet zijn bedoeling naar ik meen dat het
gunstige resultaat van dat winkelbedrijf, zooals het uit de
rekening blijkt, slechts schijn was. Men kan over de methode
van een rekening opzetten, welke hier is gevolgd, van gevoelen
verschillen, maar ik ben op grond van de verkregen gegevens
overtuigd, dat dit bedrijf reden van bestaan heeft en ook aan
de gemeente geen geld kost. Dat was eigenlijk de kwestie,
waarover de critiek ging.
Wanneer de heer Sanders zegt, dat de resultaten van de
sulfaatfabriek minder gunstig zijn en dat het goed is, dat de
Raad dat bemerkt, dan wijs ik er op, dat overeenkomstig de
gedane toezegging een rekening is overgelegd, maar dat met
geringe moeite ook reeds uit de vroegere rekeningen de
resultaten van die fabriek waren af te leiden. Dat die resultaten
over 1920. minder gunstig zijn geweest geef ik toe, maar ik
zet het iemand te doen om bij de sterke daling der sulfaat-
prijzen, zooals wij die in 1920 hebben gekend, gunstige resul
taten te krijgen. Dat die resultaten minder gunstig zijn be
hoeft geenszins verwondering te wekken.
Wat het derde punt betreft, heeft de heer Sanders wel wat
te veel naar zich toe gerekend. Hij heeft namelijk gezegd,
dat de accountant hem gelijk gaf ten opzichte van zijn op
merking, dat men uitgaven, welke eigenlijk tot de uitbreidings
kosten behoorden, placht te boeken ten laste van de exploitatie
rekening. Zoo sterk staat het er niet en zoo is het ook niet
bedoeld. Er staat ik geloof, dat de heer Sanders het zelf
heeft te kennen gegeven, toen hij het citeerde dat, als er
twijfel was of een post onder de uitbreidings- dan wel onder
de exploitatiekosten moest worden gerangschikt, de gewoonte
bestond hem veiligheidshalve te boeken ten laste van de
exploitatie. Dat geeft de accountant toe en dat is de veilige
politiek, welke ik niet anders kan doen dan toejuichen.
Wat betreft de kwestie van het aantal ambtenaren, juist
op dat punt acht ik het rapport van den accountant niet
van zoo groote waarde. Trouwens een rapport van meerdere
waarde op dit punt zou van een accountant ook nauwelijks
te verwachten zijn. Hij kan eenige gegevens bijeenbrengen,
hetgeen hier ook is geschied, waaruit men kan zien hoeveel
ambtenaren er thans meer zijn dan vroeger en of die ver
meerdering in de juiste verhouding staat tot de uitbreiding,
welke het bedrijf heeft ondergaan, maar om te komen tot
gegevens, welke kunnen leiden tot de conclusie, dat er op
dit oogenblik al of niet te veel ambtenaren zijn, is een zoo
uiterst moeilijke zaak, omdat er zooveel imponderabilia bij te
pas komen, dat men niet van een accountant een rapport
kan verwachten, dat in staat stelt in dit opzicht een juist
oordeel te vellen.
Dat hij in zijne conclusie de kool en de geit gespaard heeft,
daarmede ben ik het niet eens. Die conclusie bevat voor mij
in zeker opzicht een geruststelling, inzooverre eruit blijkt dat
de indruk van den accountant is een indruk, dien ook ik
altijd in de jaren dat ik voorzitter van de Commissie van
bijstand geweest ben heb gehad dat. in het algemeen de
wijze, waarop het beheer der Lichtfabrieken gevoerd wordt,
absoluut economisch is. Dit oordeel is in de conclusie van
den accountant samengevat.
De beraadslaging wordt gesloten waarna zonder hoofdelijke
stemming tot goedkeuring van deze stukken wordt besloten.
V. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1920, van de
gestichten »Endegeest", »Voorgeest" en »Rhijngeestv.
(Zie Ing. St. N°. 280).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming tot
goedkeuring van dezen suppletoiren staat van begrooting
besloten.
VI. Balans en Verlies- en Winstrekening, dienst 1920. van
de gestichten »Endegeest", »Voorgeest" en »Rhijngeest".
(Zie Ing. St. No. 280.)