MAANDAG 29 AUGUSTUS 1921.
305
het beheer der fabrieken geboekte afschrijvingen in de reke
ning extra afschrijvingen en reserveeringen voorkomen, zonder
eenige motiveering waarom zij noodzakelijk of nuttig of
wenschelijk geacht worden.
In de tweede plaats heeft er bij de Commissie van Finan
ciën verschil van opvatting bestaan over de noodzakelijkheid
van reserveeren. De Commissie is het daaromtrent niet eens
kunnen worden, maar wel is zij het hierover eens kunnen
worden, dat, als er gereserveerd wordt, dat wil zeggen wanneer
uit de winsten kapitaal aan dat van de Lichtfabrieken wordt
toegevoegd, daarover dan ook. al ware het alleen maar om
een juister en beter beeld van de bedrijfsresultaten te krijgen,
door de Lichtfabrieken aan de gemeente rente moet worden
vergoed.
In de derde plaats heelt de Commissie in de verordening
niet kunnen vinden, dat door de Lichtfabrieken gelden kunnen
worden opgenomen bij anderen dan bij den Gemeenteontvanger.
Wij zouden omtrent die drie punten gaarne eenige nadere
toelichting ontvangen.
De heer van der Pot. M. d. Y. In de eerste vraag spreekt
de Commissie van Financiën over extra afschrijvingen en
over reserves. Ik moet dat punt splitsen.
Die extra afschrijvingen, welke vrij talrijk zijn, zijn een
gevolg van de minder deugdelijke materialen, welke in de
oorlogsjaren in vele gevallen zijn moeten worden aangeschaft.
Daardoor zijn extra afschrijvingen noodig gebleken, opdat die
objecten niet voor een zekere waarde geboekt zouden staan
op het oogenblik,- waarop zij eigenlijk versleten waren. Dat
geldt om een voorbeeld te noemen voor motoren, waar
voor niet onbelangrijke extra afschrijvingen hebben plaats
gehad. In den tijd van den brandstoffennood, toen verschil
lende industrieën zich aan de Lichtfabrieken kwamen aan
melden om stroom te ontvangen, kon aan die aanvragen
alleen worden voldaan door rechts en links motoren aan te
schaffen, maar in vele gevallen was dat echt oorlogsgoed,
dat niet bestand was tegen de gewone afschrijvingen. Nu
behoeft dit achteraf beschouwd niet als een groote strop te
worden aangemerkt, want wij hebben het voordeel gekregen,
dat talrijke fabrieken zich zoodoende van electrischen stroom
hebben voorzien, die onder andere omstandigheden zich waar
schijnlijk afzijdig hadden gehouden, maar als men voor zulke
materialen hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de huur-
leidingen niet tot extra-afschrijvingen overgaat verleden
jaar is hetzelfde ook al gebeurd dan blijven die objecten
voor zekere waarde op de balans staan op het oogenblik, dat
zij geen waarde meer hebben. Dat zou een verkeerde finan-
cieele politiek zijn.
Heb ik daarmede het feit, dat extra afschrijvingen geboekt
staan, gemotiveerd, iets anders geldt voor het reserveeren.
Ik dacht, dat de heer Sanders eenigszins nader zou preci
seeren, welke reserves hij bedoelt. Hij heelt dat niet gedaan
en nu veronderstel ik, dat het gaat over de extra reserves,
welke ook in de Commissie voor de Lichtfabrieken uitvoerig
zijn besproken, namelijk die van ƒ30.000 op de rekening van
de gasfabriek en die van ƒ10.000 op de rekening van de
Centrale.
De heer Sanders. M. d. V. Mag ik even een aanvulling
geven? De reserves zijn namelijk buiten de verordening om
op het vernieuwingsfonds gebracht.
De heer van der Pot. Welke bedoelt u?
De heer Sanders. Op het vernieuwingsfonds is behalve de
2% van het nog niet afgelost kapitaal bovendien ƒ6000.—
voor de gasfabriek en ƒ23000.— voor het electrisch bedrijf
geboekt.
De heer van der Pot. M.d. V. Daarvan zal de heer Sanders
de motiveering hebben gevonden in het rapport van den
accountant. Daarbij is gevolgd de regel, welke altijd heeft
gegolden, dat men winsten, welke gemaakt zijn buiten het
bedrijf om, door meer of minder toevallige omstandigheden,
in het reservefonds stort en die niet ten gunste van het
exploitatie-saldo brengt, waarbij zij dan ook niet behooren.
Dat is bijv. verleden jaar of het jaar daaraanvoorafgaande
ook geschied met een toevallige winst, welke op gasolie was
gemaakt.
Er was een niet onbelangrijke voorraad, die toen afgenomen
is van de fabriek; zij mocht die niet houden'. Die olie is
afgenomen tegen hooger bedrag dan dat, hetwelk de fabriek
er voor betaald had. Zoodoende is een winst gemaakt buiten
het bedrijf om en die is gereserveerd in het vernieuwingsfonds;
Naar denzelfden regel is met enkele andere posten gehandeld.
Dat zullen de saldi zijn, door den heer Sanders genoemd,
welke op die manier in het vernieuwingsfonds gebracht zijn.
Maar veel belangrijker is mijns inziens de extra reserveering
waarop ik zoo even doelde. Nu geloof ik, dat die extra
reserveering zoowel op theoretische als op practische gronden
toch zeer goed te verdedigen is.
Ik wil dadelijk zeggen, dat ik in de vergadering der Commissie
aanvankelijk ook van meening was, dat wij die reserve wel
konden annexeeren en bij de winst voegen, maar na de zaak
ampel overwogen te hebben ben ik ten slotte toch volkomen
overtuigd geworden van de wenschelijkheid van deze extra
reserveeringen. Ik zeg niet: van het reserveeren juist van
deze bedragen die bedragen, dat geef ik gaarne toe, zijn
binnen zekere grenzen willekeurig, maar ik ben geheel over
tuigd van de noodzakelijkheid om hier buiten de gewone
afschrijvingen, zooals die in de verordening zijn vastgelegd,
een extra bedrag voor reserve te bestemmen.
Ik geloof, dat dit èn theoretisch èn practisch zeer goed te
motiveeren is.
Theoretisch op den grond, die neerkomt op de depreciatie
van het geld. Laat ik dit even met een voorbeeld mogen
verduidelijken.
Wat is de geheele bedoeling van afschrijven? Dit dient
natuurlijk om groote schokken in de winst- en verliesrekening
te voorkomen. Wanneer men een machine koopt die ƒ190000
kost en 10 jaren zal duren en men schrijft niet af, dan krijgt
men in het 10de jaar op zijn verliesrekening in eens een
verlies te boeken van ƒ100000, hetgeen daar een grooten
schok teweegbrengt. Nu is in welk bedrijf ook, maar speciaal
ook in een gemeentelijk bedrijf een dergelijke schok niet
gewenscht. Het geheele systeem van afschrijven, het feit dus
dat men een dergelijk bedrag over 10 jaren verdeelt en elk
jaar ƒ10000 afschrijft, is een gevolg hiervan dat men een
dergelijken schok niet wenscht in de winst-en verliesrekening.
Wat gebeurt nu; wanneer, zooals in den tegenwoordigen
tijd, het geld sterk deprecieert en men voor objecten als
machines zeer veel meer moet betalen dan vroeger? Dan krijgt
men op het oogenblik, dat zoo'n machine op is, toch een
dergelijken schok, want de machine, die nu een ton kost, zal in
de toekomst, wanneer zij vervangen moet worden, bijvoorbeeld
3 ton kosten. Bij afschrijving wederom in tien jaar, moet men
elk jaar ƒ30000 als verlies boeken, dus belangrijk meer. Dit
is de reden, waarom al sinds geruimen tijd in verschillende
economische geschriften erop wordt aangedrongen, dat men
het afschrijvingspercentage verhoogt; met andere woorden dat
men den tijd, waarover men afschrijft, verkort.
Daarvoor is theoretisch zeer veel te zeggen en in de Commissie
is ook eenigen tijd geleden de vraag ter sprake gekomen, of het
niet noodig zou zijn dit ook voor onze fabrieken te doen. Wij
hebben dat standpunt toen niet aanvaard. Wij hebben gemeend,
dat het niet gewenscht was om ons nu reeds vast te leggen
op hoogere afschrijvingspercentages doch dat het wenschelijker
was, juist met het oog op den grooten invloed, welken de
resultaten van deze bedrijven hebben op de gemeentefinanciën,
om meer rekening te houden met het resultaat van een
bepaald jaar en extra te reserveeren naar gelang dat resultaat
dat zou toelaten-.
Nu op dit oogenblik de beide fabrieken te zamen een niet
onbelangr ijk winstcijfer opleveren, is het op theoretische gronden
dus volkomen te rechtvaardigen dat men daarvan een bedrag
afneemt en dat als extra-reserve boekt.
Maar ik zou daaraan willen toevoegen, dat ik nog sterker
gevoel het nut daarvan op practische gronden. Op practische
gronden is er zeer veel voor te zeggen. De kassen van Licht
fabrieken en gemeente staan in nauw verband met elkander.
De Lichtfabrieken moeten storten bij den Gemeente-ontvanger;
omgekeerd doet de Gemeente-ontvanger in de eerste plaats
een beroep op de Lichtfabrieken als hij geld noodig heeft;
zoodat die kassen niet onmiddellijk bij de bankiers behoeven
aan te kloppen warmneer zij geld noodig hebben.
Daarvoor is buitengewoon veel te zeggen. Ik durf dat zeggen,
omdat ik ervaring heb gehad van den tijd, toen het er eenigszins
anders uitzag dan nu, toen men als het ware met den hoed
in de hand moest staanhet was in de tweede helft van
het vorige jaar en het dikwijls de grootste moeite kostte
om het noodige kasgeld te krijgen. Dat is voor de gemeente
in hooge mate nadeelig, want wanneer men met den hoed
in de hand moet staan, is men genoodzaakt de voorwaarden
te accepteeren, welke de bankiers opleggen. Dit is voor mij
ook een zeer voorname practische reden waarom ik in dit
opzicht het bedrijf van de - Lichtfabrieken financieel wel iets
krachtiger zou wenschen dan het op dit oogenblik is en
daarom kan ik die reserves ook met zulk een klem aanbevelen.
Ik hoop, dat die tijd niet meer terugkomt. Op dit oogenblik
leven wij in een gunstiger tijd en ik hoop bij het aanbieden
van de gemeentebegrooting nog in de gelegenheid te zijn dat
in het kort, zooals in de laatste jaren gebruikelijk was, uiteen
te zetten, maar het hangt van allerlei -omstandigheden af of
dit zal voortduren. Men kan een jaar eens iets te weinig
aan belasting hebben geheven, waardoor men in dienzellden
toestand terugkeert, en dan is er buitengewoon veel voor te
zeggen, dat men aan het kantoor van den Gemeente-ontvanger
de Lichtfabrieken even kan bpbellen en vragen om te helpenj