302
MAANDAG 29 AUGUSTUS 1921.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders om het adres
voor kennisgeving aan te nemen, wordt in stemming gebracht
en met 16 tegen 9 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren van Hamel, Kuivenhoven, Wil
brink, üostdam, Stijnman, Wilmer, Heemskerk, Huurman,
Bisschop, Mulder, Sanders, Meijnen, Bots, van der Pot, de
Lange en de Voorzitter.
Tegen stemmende heeren van Stralen, Knuttel, Groene-
veld, Sijtsma, Dubbeldeman, van Eek, de dames Dubbeldemar,-
Trago en Baart-Braggaar en de heer A. Eikerbout.
7°. Verzoek van de gewezen brugwachters W. van Putten en
J. Rietkerken, om teruggave van door hen gestorte pensioens
bijdragen en om hun alsnog eervol ontslag toe te kennen.
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders stellen voor
dit verzoek voor kennisgeving aan te nemen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Sijtsma. Ik wil beginnen met in herinnering te
brengen, dat ik als Voorzitter gefungeerd heb van de Raads
commissie, welke indertijd nagegaan heeft in hoever deze twee
personen schuldig stonden aan hetgeen hun ten laste gelegd
was en welke in haar grootst mogelijke meerderheid tot de
conclusie is gekomen, dat deze menschen onrechtvaardig
ontslagen waren, in elk geval dat hun een eervol ontslag toekwam.
Wij zouden dan ook gaarne zien, dat wij omtrent het thans
ingekomen adres praeadvies kregen, opdat wij zullen weten
of Burgemeester en Wethouders wellicht ten slotte tot een
ander inzicht sedert gekomen zijn.
Wanneer dat eervol ontslag alsnog verleend zou kunnen
worden, dan zouden wij kunnen overgaan tot hetgeen adressanten
in de tweede plaats vragen.
Deze menschen houden aan en daaruit blijkt wel, dat zij
zich hun onschuld bewust zijn; wanneer zij dat niet waren,
dan zouden zij het eindelijk wel hebben opgegeven. Zij hebben
zelfs bij de justitie aangedrongen om een vervolging tegen hen
te doen instellen, ten einde de overtuiging bij te brengen dat
zij niet schuldig waren. Daaraan is geen gevolg gegeven; er
waren blijkbaar geene termen voor het instellen eener vervolging.
Deze zaak moet eindelijk toch eens tot een oplossing gebracht
worden, die aan de ontslagenen recht geeft, en daarom dring
ik er op aan dat wij alsnog van Burgemeester en Wethouders
praeadvies omtrent dit adres krijgen en niet direct weer de
zaak wordt afgedaan.
De Voorzitter. Ik weet er niet meer van te zeggenwat
Burgemeester en Wethouders te zeggen hebben is reeds uit
gesproken geworden; nieuwe dingen hebben wij er niet over
mede te deelen.
Wat aangaat het inzicht van Burgemeester en Wethouders,
dat is reeds genoegzaam ter kennis van den Raad gebracht;
ik zou niet weten wat dienaangaande nog verteld zou moeten
worden als dit adres weder in handen van Burgemeester en
Wethouders om praeadvies gesteld wordt. Er valt niets meer
over te vertellen
Er is al zooveel over gesproken geworden; men kan er
toch niet eindeloos mede doorgaan en die zaak telkens opnieuw
aan de orde stellen
De beraadslaging wordt gesloten.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik had over deze zaak nog
het woord willen hebben.
De heer Heemskerk. Ik ook, mijnheer de Voorzitter!
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik had voorgesteld dit adres in
handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om
praeadvies en gij negeert dat voorstel.
De Voorzitter. Voorgesteld wordt door Burgemeester en
Wethouders dit stuk voor kennisgeving aan te nemen en
dat voorstel zal ik in stemming brengen.
Vóór stemmen de heeren van Hamel, Kuivenhoven, Wilbrink,
De Voorzitter. Hoe stemt de heer van Stralen?
De heer van Stralen. M. d. V. Er wordt gezegd, dat er
nog niet gestemd kan worden.
De Voorzitter. De discussie was gesloten.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Het gebeurt weieens meer,
dat gij, als de hamer reeds gevallen is, alsnog het woord
geeft aan iemand, die het vraagt.
De Voorzitter. Er valt op dit oogenblik niet meer over
te praten.
De heer Dubbeldeman. Daarvan zult gij pleizier hebben
De Voorzitter. Hoe stemt de heer van Stralen?
De heer van Stralen. M. d. V. Ik wil even wachten totdat
de heeren, die alsnog wenschen te spreken, het woord kunnen
vragen.
De heer Knuttel. Het is hier toch geen lagere school
De heer Sijtsma. M. d. V. Gij hebt kort geleden beterschap
beloofd, een paar keer is het tamelijk goed gegaan, maar nu
begint het weer!
De Voorzitter. Wenscht de Raad heropening van de
discussie? Zoo ja, dan geef ik het woord aan den heer
Dubbeldeman.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik wil er even op wijzen,
dat het verzoek, in het adres vervat, niet zoozeer gaat over
het ongedaan maken van het ontslag en evenmin over de
verandering van het oneervol ontslag in een eervol, maar in
hoofdzaak gaat over de teruggave van de gestorte pensioen-
premiën. Het is mogelijk, dat Burgemeester en Wethouders
zich op het standpunt stellen, dat die menschen ontslagen
moeten blijven, maar daarnaast, als zij zich beraden, bereid
zijn te bevorderen, dat in dit bijzondere geval aan die menschen
wordt teruggegeven, hetgeen zij aan pensioenpremiën hebben
betaald. Daarom is het wenschelijk, dat de Raad ingaat op
het voorstel van den heer Sijtsma, strekkende om dit adres
in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om
praeadvies, dan kunnen wij hooren, welke argumenten Burge
meester en Wethouders tegen het inwilligen van het verzoek
hebben.
De V-oorzitter. Ik moet u doen opmerken, dat het een
voudig niet kan. Wij hebben een verordening, die nauwkeurig
aangeeft in welk geval de pensioenpremiën kunnen worden
teruggegeven dat is in geval van ongevraagd eervol ontslag
en die verordening dient te worden nageleefd. Waar wij hier
te doen hebben met een oneervol ontslag, zouden wij door
inwilliging van het verzoek in strijd met de verordening komen.
Stellen wij zulk een verordening ter zijde, dan zijn wij allen
regel kwijt.
De heer Groeneveld. M. de V. Het is een zeer hatelijke
bepaling, dat iemand, die om welke reden dan ook den
gemeentedienst tusschentijds verlaat, zijn pensioensbijdragen
niet altijd terugkrijgt, want die bijdragen mogen alleen bere
kend zijn op het risico van oud worden en op niets anders,
terwijl hier het pensioenfonds een voordeel krijgt, dat met
de wetenschappelijke risico-berekening van dat fonds niets te
maken heeft. Het is een zeer onbillijke regeling, want daar
door krijgt het pensioenfonds inkomsten, welke het fonds
eigenlijk niet toekomen. Het merkwaardige is, dat de wet op
het arbeidscontract nadrukkelijk voorschrijft, dat particuliere
werkgevers, als zij in hun onderneming een pensioenfonds
hebben, de pensioensbijdragen van de arbeiders niet mogen
houden, wanneer de dienstbetrekking, onverschillig op welke
wijze, eindigt. Die wet is helaas niet van toepassing op de
arbeiders in gemeentedienst en het is vreemd, dat de wetgever
aan de gemeenten de bevoegdheid geeft om bij beëindiging
van de dienstbetrekking de gestorte pensioenpremiën niet
terug te betalen. In onze verordening komt nu wel die bepa
ling voor, maar, als het adres in handen van Burgemeester
en Wethouders werd gesteld om praeadvies, zouden dezen
wel eens tot het inzicht kunnen komen, dat die pensioens
bijdragen niet aan de gemeente toekwamen en het billijk was
de verordening in dien zin te wijzigen, dat aan alle arbeiders,
die den gemeentedienst tusschentijds verlieten, de gestorte
premiën moesten worden terugbetaald.
Men dient ook niet te vergeten, dat deze arbeiders dubbel
gestraft worden; vooreerst zijn zij ontslagen en in de tweede
plaats moeten zij groote bedragen aan betaalde pensioen
premiën derven.
Daarbij komt, dat het voor den eenen arbeider heel wat
anders zal zijn dan voor den ander. Een arbeider, die zeer
lang in gemeentedienst is geweest, wordt zoodoende veel
zwaarder gestraft dan iemand, die nog maar kort in gemeente
dienst geweest is, want deze heeft nog maar weinig in het
pensioenfonds bijgedragen.
Ieder weldenkend mensch zal onderschrijven, dat dat een