328
MAANDAG 29 AUGUSTUS 1921.
deel, dat ligt in de kamer van Burgemeester en Wethouders
en dat behalve dan voor menschen met een zeer strijd
lustige natuur veel aantrekkelijker is, vooral wanneer de
verhoudingen goed zijn als hier het geval was, en daarnaast
nog weder een ander deel, dat ik altijd ook zeer aantrekkelijk
heb gevonden, dat deel van de taak van den Wethouder, het
welk zich afspeelt binnen de muren van zijn eigen wethouders
kamer, wanneer hij daar bezig is met de leiding van het
deel der gemeentehuishouding, dat hem toevertrouwd is.
Wanneer ik met die woorden eenigermate te kennen geef
dat in het algemeen het deel van het wethoudersambt, dat
zich afspeelt in de openbare Raadsvergadering, tegenwoordig
niet het meest aantrekkelijke te achten is, dan wil ik daar
echter dadelijk aan toevoegen, dat ik hiermede allerminst
bedoel een persoonlijke klacht te uiten. Integendeel, ik heb
van de overgroote meerderheid van de leden van den Raad
nooit anders dan voorkomendheid ondervonden en ook die
mate van waardeering, en zelfs meer dan dat, welke toch
ook voor een Wethouder noodig is om zijn ambt met lust te
kunnen blijven verrichten, terwijl, wanneer bij sommigen
enkele malen de critiek wat scherper naar voren getreden is,
zij toch nooit een blijvend onaangenamen indruk op mij
heeft gemaakt. Ik kan dan ook mijn woord van dank voor
de hier ondervonden bejegening zonder onoprechtheid tot
allen richten.
Verder stel ik er prijs op om van deze plaats hieraan toe
te voegen een woord van dank aan de ambtenaren der gemeente,
in het bijzonder aan degenen, met wie ik meer geregeld in
aanraking kwam, voor de hulpvaardigheid, welke ik steeds
van hen heb ondervonden, en voor de aangename samenwerking
met hen. Ik zou gaarne namen noemen, maar doe dat toch
liever niet. Als ik de namen van sommigen noemde en van
anderen niet, dan zou ik onbedoeld deze laatsten kunnen
grieven en dat wil ik niet. Het spreekt van zelf, dat ik met
sommigen beter kon opschieten dan met anderen en dat ik
voor den een meer waardeering had dan voor den ander,
maar mijn algemeene indruk is toch, dat Leiden beschikt
over een uitstekend ambtenarencorps. Niet alleen onder de
hoofdambtenaren, maar ook onder de ambtenaren, die nu nog
in lagere positie zijn geplaatst, zijn zeer geschikten, van wie
ik ernstig hoop, niet alleen in hun eigen belang, maar ook
in dat van de gemeente, dat zij hier hun carrière mogen
vervolgen.
Die betuiging van dank voor de aangename samenwerking
wil ik ook uitstrekken tot een derde categorie van personen,
met wie mijn ambt van Wethouder mij zeer veelvuldig in
aanraking heeft gebracht, tot de besturen van de woning-
bouwvereenigingen in deze gemeente. Ik zal van den omgang
met de leden van die besturen een onverdeeld aangenamen
indruk behouden. Ik heb altijd sterk gevoeld de groote mate
van toewijding, die door die bestuursleden bij de vervulling
van hun taak aan den dag wordt gelegd, een toewijding, welke
een belanglooze toewijding mag worden genoemd. Er mogen
er onder zijn, die bij hun arbeid ook wel denken aan die
betere eigen woning, die zij zich hopen te verschaffen, de
groote meerderheid, op wie ik doel, heeft reeds die betere
eigen woning en van een verflauwing in hun ijver is nooit
iets bemerkt, als het niet meer om dat eigen belang ging,
doch om het belang van anderen. En waar het mij aangenaam
heeft getroffen, dat men van die zijde erkentelijkheid heeft
uitgesproken voor de wijze, waarop ik met die bestuursleden
heb omgegaan, wil ik er toch op wijzen, dat dit mijnerzijds
niet anders is geweest dan een natuurlijke uiting van
waardeering en bewondering voor de wijze, waarop, die
bestuursleden zelf hun taak vervulden. Het kan nu eenmaal
niet anders; tegenover degenen, die men ziet werken in het
belang van anderen en in het algemeen belang, staat men
onwillekeurig eenigszins anders dan tegenover hen, die alleen
voor eigen belang opkomen. Ik weet niet of ik in dit opzicht
de ontwikkeling van de toestanden goed zie, maar zie ik
juist, dan wacht de besturen van de woningbouwverenigingen
in het algemeen nog een belangrijke taak, belangrijker dan
die, welke zij tot heden hebben verricht. Na de ervaring,
welke ik hier heb opgedaan, is mijne meening, dat die besturen
over het algemeen de eigenschappen bezitten, welke voor de
goede vervulling van die taak noodig zijn. Ik zal hierover
echter nu niet verder uitweiden en eindigen met de oprechte
hoop uit te spreken, dat het de gemeente Leiden goed moge
gaan en dat het ook den leden van den Raad individueel
goed moge gaan en mij aan te bevelen in hun vriendschappelijke
herinnering. (Applaus.)
De Voorzitter. Mijnheer van der Pot! De tijding, die nog
maar kort geleden Leiden doorging, dat u benoemd waart
tot professor te Groningen, heeft een gemengd gevoel gewekt.
De plaats, die gij u veroverd hebt in dezen Raad door uw
groote bekwaamheid en door uw eigenschappen als persoon,
heeft een genegenheid voor u gewekt, die in ieder's hart den
wensch doet leven, dat het u goed moge gaan. Wanneer de
benoeming tot zulk een uitnemend ambt een vervulling was
van uw wensch, dan kon iedereen zich er over verblijden,
maar de uitnemende plaats, die gij hier in den Raad hebt
ingenomen, heeft zooveel beteekenis voor de belangen van
Leiden, dat wij er toch eigenlijk met smart aan moesten
denken, dat gij dezen kring zoudt gaan verlaten, en ik geloof
niet dat er iemand is, die niet gedacht heeft dat uw heengaan
voor Leiden een groot verlies is.
Ik mag niet anders, ik kan niet anders en ik wil niet
anders dan bij deze gelegenheid, nu gij uw afscheidswoord
hebt gesproken, namens den Raad en ook namens de gemeente
Leiden hartelijken dank uitspreken voor de uitnemende werk
zaamheden, welke U ten behoeve van de belangen der ge
meente Leiden hebt verricht. Een woord van erkentelijkheid
past ons voor de wijze waarop door U op allerlei gebied de
zaken behandeld zijn geworden: zooals het gebeurd is, kan
het moeilijk hoog genoeg gewaardeerd worden, ja, ik zou niet
weten, wat woord ik zou moeten bezigen om de uitnemende
wijze aan te geven, waarop het een en ander geschied is.
Wat de toekomst aangaat, wij zien met leede oogen U gaan,
maar de hoop is dat uw weg voorspoedig mag wezen. En dan
komt de gedachte bij mij op, dat het iemand met uwe capa
citeiten en uwe persoonlijke eigenschappen niet anders dan
wel kan gaan.
Alle heil zij U toegewenscht in de toekomst; dat ge voor
spoed moogt hebben op uw weg en dat ge ook elders weder
ten zegen werkzaam moogt wezen gelijk ge dat hier te Leiden
geweest zijt. Teekenen van instemming
De heer van Hamel. U hebt als Voorzitter van dezen Raad,
ook als loco-Burgemeester, een woord van afscheid gericht tot
den thans afgetreden Wethouder en Raadslid. Ook ik wensch
en ik ben overtuigd te spreken namens den geheelen Raad
daaraan een woord toe te voegen, een woord van groote
bewondering en van groote erkentelijkheid voor hetgeen de
heer van der Pot èn als Wethouder èn als Raadslid heeft
gedaan.
Ik heb het voorrecht gehad eenige jaren met hem samen
te werken in het college; ik heb toen altijd bewonderd de
groote objectiviteit en de groote werkkracht en werklust van
den heer van der Pot. h
Toen wij dan ook uiteengingen, toen ik afscheid nam van
het college, heb ik van hem de aangenaamste herinnering
bewaard uit den tijd dat ik met hem in het college heb
gezeten.
Dat hij deze nieuwe betrekking gekregen heeft, is niet te
verwonderen. Voor een man als de heer van der Pot was
een werkkring weggelegd zeer zeker ver overtreffende de
werkzaamheden, welke hij tot dusver had verricht, en ik geloof
dan ook dat hij nog niet aan het eind is van zijn loopbaan,
welke zooals de Voorzitter terecht heeft gezegd wij hem
alle toewenschen dat in elk opzicht voorspoedig moge zijn.
Wij hebben ons wel eens angstig gemaakt, ik voor mij
althans, of zijne gezondheid op den duur wel bestand zou
zijn tegen de groote vermoeienis, verbonden aan het ambt
van Wethouder, aan het ambt van Secretaris van Rijnland
en aan al die verschillende functies, welke hij bekleedt. Gelukkig
is zijne gezondheid goed gebleven maar het zou de vraag
zijn of op den duur zijne gezondheid wel bestand zou zijn
tegen de buitengewone inspanning, welke hij zich zeil oplegt
en die hij zich met de grootste liefde steeds heeft getroost.
Wij wenschen hem in elk opzicht geluk en voorspoed toe;
wij twijfelen er niet aan of hij zal, gelijk hij hier was een
sieraad van dezen Raad en van het college van Burgemeester
en Wethouders, ook zeer zeker een sieraad zijn onder zijne
ambtgenooteri aan de Groningsche Hoogeschool.
Wij wenschen hem in elk opzicht toe voorspoed en de
voldoening, die een man als hij ten volle verdient.
Mijnheer van der Pot! Namens den Raad zeg ik u ook
dank voor al hetgeen gij in het belang van de gemeente hebt
gedaan. Het ga u wel! Teekenen van instemming.)
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.